Essay

Gepensioneerde veldmaarschalk bezoekt het Musée de l'Armée

door Ernst-Jan Pfauth

Datum 1 april 2014

Ernst-Jan Pfauth resideerde in de zomer van 2013 twee weken in het Huis Biermans-Lapôtre. Hij bezocht het Musée de l'Armée: het legermuseum. Dat herinnert hem aan de tijd dat hij zelf virtueel oorlogje speelde door middel van het computerspel Age of Empires: 'In Age of Empires schreeuwde elke stervende soldaat het uit. Ik ontkwam niet aan mijn doden. Als de slachtoffers niet van mij waren, deed het me weinig.'

Gepensioneerde veldmaarschalk bezoekt het Musée de l'Armée

Dankzij een residentieproject van het Vlaams-Nederlands Huis deBuren en Stichting Biermans-Lapôtre verblijf ik twee weken in Parijs. Eén van de tegenprestaties is een essay schrijven over een museum dat per loting aan ons toe werd gewezen. Ik moest naar het Musée de l'Armée en dacht terug aan mijn tijd als veldmaarschalk.

De twintig katapulten die ik begin deze eeuw had opgesteld, stonden altijd op scherp. Tientallen boogschutters tuurden de omgeving af. Achter elk van de drie stadspoorten wachtte een regiment van ruiters. Ze rukten uit wanneer katapulten de aanvallende vijand niet konden bereiken – om zich daarna razendsnel weer terug te trekken.
Mijn Teutoonse leger moest Jeruzalem veroveren. Waar mijn soldaten nog niet geweest waren, bleef het zwart op de kaart. Dat was bijna overal, want zodra mijn stadspoorten gebouwd waren, verliet ik de vesting niet meer. De vijand mocht charges uitvoeren. Ik sloeg ze wel af.Ik speelde Age of Empires. En ik speelde het verdedigend.

Een normale speler bouwt één stadsmuur. Ik plakte drie stadsmuren tegen elkaar aan. Terwijl een stormram de buitenste stenen beukte, regenden pijlen op het karretje neer. Het zuchtte, het kraakte, het stortte in elkaar.Een normale speler doet vier uur over een level. Ik vier dagen. Dan waren de Arabieren uitgeput, hadden zij hun voorraden stukgeslagen op mijn driedubbele muur. In alle rust opende ik de poorten, rukte na opsluiting van virtuele jaren uit met mijn Teutonen, vernietigde alles wat ik onderweg tegenkwam en walste de verdedigingswerken van Jeruzalem plat.

Als veldheer stond ik in de traditie van Franse koning Philippe Auguste. Toen hij eind twaalfde eeuw op zijn kruistocht ging, liet Philippe Auguste een enorme stadsmuur om Parijs bouwen. Hij beschermde niet alleen de stad, ook omringende weiden, wijngaarden en kloosters mochten op de veilige omarming van hun beschermheer rekenen.

In mijn Age of Empires-steden lagen de akkers in het hart van de vestiging er rustig bij. Dorpelingen ploegden het land, terwijl verderop de aanvalsklokken luidden. Zo moet het in Parijs ook geweest zijn. Adriaan van Dis schrijft in zijn Parijsboek Stadsliefde (2011) dat het een halfuur lopen is van Augustes stadswalruïnes tot de oostkant van de Périphérique, maar dat Parijs er acht eeuwen over heeft gedaan om die afstand te overbruggen:

‘Geen westerse wereldstad is zo met horten en stoten gebouwd. Steden als Londen, Berlijn of Los Angeles konden hun tentakels alle kanten uit steken, maar Parijs is zo vaak bedreigd, belegerd en binnengevallen dat het zijn muren telkens stukje bij beetje naar buiten schoof.'

Zes keer bouwde Parijs een stadsmuur om zich heen. Terwijl strijdheren als de Zonnekoning en Napoleon hun Franse legers door Europa jaagden, kabbelde het Parijse leven veilig voort. In het hart van de stad herinnerde een majestueus gebouw aan de heldendaden die duizenden kilometers verderop verricht werden; het Hôtel des Invalides. Louis Quatorze liet het eind zeventiende eeuw bouwen. Zijn gehavende manschappen rustten uit onder de gouden koepel. In 1789 maakten de revolutionairen er de wapens buit waarmee ze de Bastille bestormden. Bijna een eeuw later opende het Museum van de Artillerie. Even later kwam daar het Historische Museum van het Leger bij. Negen jaar daarna werden die twee musea één. Op 3 juli 2013 loop ik, gepensioneerde veldmaarschalk, er naar binnen.

Op de gigantische binnenplaats van het legermuseum staan zestig Franse bronzen kanonnen opgesteld. Een Duitse man laat zich er bij elf fotograferen. Een beeld van Napoleon kijkt vanaf de overkant toe. Daarachter, in de Église du Dôme, huist de bordeauxrode sarcofaag van de Kleine Korporaal. Toeristen lopen er eerbiedige rondjes omheen, camera's in aanslag. In het hoofdgebouw zijn op een oppervlakte van 12.000 vierkante meter 500.000 wapens, schilden, kanonnen, uniformen en schilderijen tentoongesteld. Na ongeveer twee minuten maken ze geen indruk meer op me. Geef me een sabel uit de negentiende eeuw en ik kan me er uren aan vergapen, me voorstellen hoe het lemmet ooit in de zon blonk, terwijl de aanvalstrompetten over de velden schalden. Ogen dicht en fantaseren hoe het Parijs eruitzag waar de eigenaar tijdens defilés doorheen paradeerde. Maar leg 300 sabels achter elkaar in een vitrine en ik zie alleen maar museumstukken.

Een Amerikaanse man leest met zijn zoon over de Franse bemoeienis bij hun Onafhankelijkheidsstrijd. ‘And then, 150 years later, we saved them', zegt hij, ‘Twice.' De jongen kijkt onbewogen terug. ‘Robert', zegt zijn vader, ‘you have to realize that France is really far away.' Een suppoost blaft Franstalige bevelen naar een meisje dat steeds meer in paniek raakt. ‘I'm from Taiwan', roept ze. De suppoost vraagt of Engels daar de voertaal is. Ik keer de sabelparade de rug toe en loop naar een liggend scherm. Daarop speelt een animatie van de veldslag van Fontenoy in 1745. Lodewijk de Vijftiende had 50.000 manschappen gevraagd een evengrote groep Britten en Nederlanders in de pan te hakken. Zijn maarschalk stelde tussen een bos en een rivier een dunne linie schutters op. Terwijl de Hollanders op de rechterflank beukten, vielen de Britten het hart van de Franse verdedigingswerken aan. Ze voerden één van de grootste infanterieaanvallen van de achttiende eeuw uit. Een ongekend dikke colonne soldaten ramde door de Franse verdediging heen. Geschrokken Franse officiers wilden dat de koning het strijdtoneel zou verlaten. Maar de maarschalk drukte Louis XV op het hart dat het wel goed zou komen, lokte de Britten in de val en blies ze met bulderende kanonnen weg. De Hollanders waren überhaupt niet door de linie gebroken en de maarschalk schonk Louis XV de overwinning (hij kreeg het grootste kasteel van de Loire ervoor terug).

Op het scherm zie ik de troepenbewegingen, terwijl een Brit met zware stem door koptelefoons commentaar geeft. Het vangnet dat de dunne linie van de maarschalk vormde, bleek een meesterzet. Ik ben gevangen door de veldslagfilmpjes. Ik herken de strategische overwegingen die ik achter de computer in Alphen aan den Rijn ook had moeten maken. Sabels en helmen kunnen me nu al helemaal gestolen worden, ik spoed me door de monumentale zalen, op zoek naar meer schermen. Ik zie hoe Napoleon bij Austerlitz de Britten op het verkeerde been zette door een strategische hoogvlakte te verlaten om die later op onverwachte wijze te heroveren. Een Amerikaan zet zijn voet op de rand van het scherm. Een suppoost wordt gek. Ik zie hoe dezelfde keizer niet door de Britse linies op Waterloo wist te breken en hoe een Pruisisch leger daarna Napoleons laatste en verzwakte troepen wegvaagde. Ik laat me in vervoering brengen door het lef van de Fransen – lef waar het mij in mijn dagen als opperbevelhebber zo aan ontbroken had. Als verlamd wachtte ik achter mijn te dikke stadsmuren, niet in staat tot het vergieten van het bloed van mijn mannen. Als ik noodgedwongen een charge moest uitvoeren, treurde ik om elke dappere ruiter die voor mijn vesting het leven liet. Verkenners stuurde ik er nooit op uit; de zekere dood die ze te wachten stond, kon ik bij voorbaat niet verkroppen. Mijn monniken waren in staat tegenstanders te ‘bekeren'. Onder Gregoriaans gezang veranderde een vijandige soldaat langzaam in een soldaat van eigen kamp. Best een handige zet, als je de gevechtsolifant die tegen je muur beukt voor je kunt winnen, maar ik koos er nooit voor, omdat ik niet kon aanzien hoe mijn kersverse olifant daarna aan de verkeerde kant van de stadsmuur werd afgeslacht. Mijn empathie grensde aan het onverantwoordelijke.

Een infographic-avant-la-lettre toont hoe Napoleons Grande Armée tijdens de Russische Mars 380.000 soldaten verloor. Een dikke lijn laat de opmars naar de ondergang zien; hoe dunner de lijn wordt, hoe minder manschappen er over zijn. Bij elke temperatuurdaling – het vroor soms dertig graden – krimpt de lijn. Bij de oversteek van een rivier lieten 22.000 mannen het leven. De rode uniformen moeten niet meer dan vodden geweest zijn. IJs in de baarden. Altijd bebloede voeten. Toch vind ik het vooral een spectaculaire infographic. Ik geniet van de verfijning waarmee de dood van duizenden mannen in beeld is gebracht.

In het legermuseum zijn alle antieke uniformen netjes gestreken. Met kogels en bajonetten doorboorde exemplaren zie ik niet.

Tijdens de veldslagenfilmpjes hoor ik krachtig kannonengebulder, paardengetrappel en trompetten. Geen krakende botten of laarzen die in plassen bloed klotsen. Niet het geluid dat een ruggenwervel maakt als die verbrijzeld wordt door een kanonskogel.

Om de doden te zien die tijdens de veldslagen onder de Franse koningen en keizers vielen, moet ik tweehonderd meter lopen, over de binnenplaats, naar het Eerste en Tweede Wereldoorlog-gebouw. Daar zijn om onduidelijke redenen twee zaaltjes volgehangen met schilderijen van bloedende soldaten uit de tijd dat machinegeweren nog niet bestonden. Het moet een onwerkelijke ervaring zijn geweest om over een slagveld te lopen waar duizenden mannen schreeuwend sterven. Waar afgerukte ledematen en hoofden in het gras liggen, zwaarden in mensen- en paardenlichamen steken en het naar verschroeid vlees ruikt.

In Age of Empires rotten lijken heel langzaam weg. Een uur later zag je nog steeds waar slachtoffers gevallen waren.

In Age of Empires schreeuwde elke stervende soldaat het uit.

Ik ontkwam niet aan mijn doden.

Als de slachtoffers niet van mij waren, deed het me weinig. Bij gebrek aan grondstoffen slachtte mijn cavalerie massa's dorpelingen van de tegenstanders af, omdat ze in hetzelfde bos hout stonden te kappen. De katapulten die kilo's steen en gruis over de stadsmuren slingerden, vaagden in één klap tien infanteristen weg. Kanonnenvoer. Toen, in het veldslagfilmpje, de Fransen de Britse colonne aan flarden schoten, balde ik mijn vuist. Toen Napoleon in Waterloo niet door de Britse linies wist heen te breken, treurde ik. Niet om de 75.000 man die hij de dood injoeg, maar omdat zijn allerlaatste inspanningen niet beloond werden. Al zijn hun strategieën volledig verschillend; gepensioneerde veldmaarschalken begrijpen elkaar.

© Marianne Hommersom

Ernst-Jan Pfauth (1986) is uitgever en mede-oprichter van De Correspondent en presentator van onder andere de literaire talkshow Literaturfest. Hij heeft alles in zijn carrière te danken aan bloggen, dus schreef hij er twee boeken over en geeft hij blogworkshops. Hij is gastdocent en geeft lezingen over zowat heel de wereld. Het Amerikaanse blad Forbes nam hem in 2016 in de lijst van 30 meest interessante Europeanen onder de 30 op. Daarnaast presenteert hij zijn podcast POM.

Ernst-Jan bezocht het Musée de l'Armée. Zijn stuk Gepensioneerde veldmaarschalk bezoekt het Musée de l'Armée was eerder te lezen op zijn blog.

Meer over de Schrijfresidentie?

Ontdek wie mee ging naar Parijs, lees al hun bijdragen en kom te weten hoe het er achter de schermen aan toe gaat via de reportages.

Alles bekijken