Benno Barnard versus Dick Advocaat

Datum 16 juni 2009

In het begin van de vijftiende eeuw was het zelfvertrouwen van de Fransen zo diep gezakt dat er, in de figuur van Jeanne d'Arc, een hysterisch visionair tienermeisje voor nodig was om hen toch weer in het harnas tegen de Engelsen te krijgen. Alleen het moreel van onze Belgische nationale voetbalploeg, De Rode Duivels, zakte nog dieper - soelaas als die nu zoekt bij een bondscoach uit Den Haag, Dick Advocaat, voor wie alvast prompt een nieuwe brandstapel gezocht. Een uitgelezen moment, kortom, om de genealogische autobiografie van Benno Barnard nog eens te bestuderen.

In het begin van de vijftiende eeuw was het zelfvertrouwen van de Fransen zo diep gezakt dat er, in de figuur van Jeanne d'Arc, een hysterisch visionair tienermeisje voor nodig was om hen toch weer in het harnas tegen de Engelsen te krijgen. Alleen het moreel van onze Belgische nationale voetbalploeg, De Rode Duivels, zakte nog dieper - soelaas als die nu zoekt bij een bondscoach uit Den Haag, Dick Advocaat, voor wie alvast prompt een nieuwe brandstapel gezocht. Een uitgelezen moment, kortom, om de genealogische autobiografie van Benno Barnard nog eens te bestuderen. "Ik beken dat ik in Holland uit de stront getrokken ben," schrijft Barnard. "Ik kan dus onmogelijk Vlaming worden." Maar een Belg? Dit ene, in essentie algauw kafkaiaans te noemen raadsel vormt de hele inzet van Barnards prozaïsche oeuvre.Onder de titel Eeuwrest werden de vier bestaande essaybundels van Benno Barnard gebundeld in 2001; naar de normen van onze eerbiedwaardige literatuurmarkt aldus een recente publicatie. In de literaire receptie schijnt Barnards werk zich eerder langs zijdeuren naar binnen te werken dan langs de monumentale voorpoort van een Claus, een Mulisch, een Brouwers of een Grunberg. Misschien omdat Barnards proza zich aanbiedt als vormelijk streng beheerste, maar inhoudelijk voorzichtige, experimentele aantekeningen in de marge; een reeks kleine bedenkingen bij grote gebeurtenissen, waaruit zelfs de ik-figuur Benno slechts tevoorschijn treedt in mondjesmaat; een diaspora van kleine, essayistische feitjes als protagonist. Desondanks: die vier delen bij elkaar vormen een zeer kloek volume ? met bovendien, bij nader inzien, de verbeten thematische samenhang als van een doorwrocht roman, wat op alles behalve de hand van een petit maître duidt. Al zou Barnard in onze tijd, die er een is van educatief verval, met respect de bijnaam mogen erven van zijn negentiende eeuwse Leidense collega-auteur en theoloog Gerrit van de Linde, alias De Schoolmeester.Van Dale kent aan het woord "schoolmeesterachtig" alleen maar de betekenis toe van "pedant" ? in de grond een belediging, een nieuwe Schoolstrijd waardig. Pedant is volgens het woordenboek dan weer van toepassing op "iemand die overdreven gewicht hecht aan kleinigheden." Barnard, de Wandelende Jood die toch net géén jood is, maar die, op zoek naar zijn nationale identiteit, door België wandelt als door een oorlogsmuseum, schijnt er onafgebroken bijna panisch beducht voor om voor pedant te zullen worden versleten. Gelukkig deinst hij er in zijn voetnoten wel niet voor terug om ons trots mede te delen waarom zijn zoontje een peetachterachterneef is van James Joyce, die andere grote schrijver die politieke actualiteit principieel anders weigerde te beschouwen dan binnen een zo breed mogelijk historisch kader. De twee buurtcafés waar Barnard langs moet onderweg naar huis, heten in zijn oeuvre alvast Scylla en Charybdis... "Bij Inlichtingen zit een onderbetaalde aviatische klootzak (...) die mij (...) toegrauwt alsof ik Icarus ben die de Minotaurus naar de uitgang vraagt." Hooggeleerd is Barnards definitie van ontroering als "Het gekke metabolisme dat van de scepsis in je verstand een brok in je keel maakt." In het hoofdstuk 'Monsieur Hallard' schrijft Barnard: "Ik voel een onbedwingbare lust om deze pedante klerk te provoceren, misschien wel omdat ik een karikatuur van de schrijver, van mezelf in hem herken."In plaats van wijsneuzerig zijn de aantekeningen van Barnard in Eeuwrest alleen maar boeiend, des te meer naarmate zijn verdoken roman vordert. Het personage Barnard, dat overigens lak heeft aan 'waar gebeurd' als een esthetisch criterium, wat kans zou hebben geboden tot meer heldhaftige Dichtung, houdt er vervreemdend weinig avontuurlijke bezigheden op na. Hij geeft wel eens een lezing. Hij neemt wel eens een bus in de Ardennen, waar hij zich door een babbelziek medepassagier laat aangeklampt worden, en zelfs meegetroond naar diens bedlegerig grootvadertje thuis. Hij speelt wel eens met een flipperkast ? Pinokkio is er niets bij. Barnard luistert alleen maar, kijkt alleen maar. En altijd in de tegenwoordige tijd. Sinds Madame Bovary geleden dat er nog eens een figuur zoveel heeft staan kijken, turen, staren. Naar bouwvakkers en gevels, kraanwerken en Jugend Stiel-postkaartjes.In het eerste deel, 'Uitgesteld Paradijs', dreigt zoveel oneindig waarnemen wel eens tot verstarring te leiden, vooral vanaf het derde deel verheft zich de ronduit verbluffende essayistiek, waarin hoge en lage cultuur, humor en ernst, geschiedenis en persoonlijke ontroering elkaar afwisselen als in een fuga. Een adembenemende hoogvlieger is zo bijvoorbeeld het hoofdstuk 'De Teletijdmachine', Barnards analyse van het Suske-en-Wiske-album Het Spaanse Spook, welk meesterwerk hij met overtuiging decodeert als een listige wraak van de Antwerpse volksjongen Vandersteen op de Brusselse, betuttelende bourgeoisie van Hergé. Met uiterste omzichtigheid knoopt de auteur daar een hypothese aan vast aangaande, meer algemeen, de grote Belgische successen op het gebied van het beeldverhaal: bij uitstek halen stripverhalen hun mosterd bij de strijd tussen goed en kwaad, en die strijd heeft zich in de geschiedenis veel vaker voorgedaan in België dan elders. Een extra aanzet in faveur van deze stelling, zo bedacht ik, vinden we bij Amerikaanse comics; dé grondlegger van het Amerikaanse stripverhaal, Will Eisner, begon zijn carrière als tekenaar van militaire handleidingen, in opdracht van het leger zelf, en zijn meest doorslaggevende kleinzoon, Stan Lee, ontwierp zijn meest archetypische superheld Captain America als een propagandamachine voor de jeugd tegen het nazisme. Alleen jammer dat onze huidige communautaire veldslagen minder tot de verbeelding spreken.Bovendien schrijft Barnard ook mijlen te grappig om als een dorre, geleerde domineeszoon te kunnen worden afgedaan. Vooral juist wanneer hij zijn eigenste schrik voor pedanterie in extremis hekelt. Erg lachwekkend zijn zo bijvoorbeeld de passages waarin hij zich in het gezelschap vermeit van een zoon van een van de raadgevers van Adenhauer ? de op hem, als een Jansen op een Jansens aansluitende Geert van Istedael ? "deze encyclopedist," schrijft Barnard, "is dermate punctueel van nature, dat zijn treinen geen vertraging durven te hebben." Barnard heeft aan van Istendael aannemelijk een zeldzaam über-Ich, waardoor zijn pen door zijn komst ongemeen scherp wordt en deze passages, binnen het geheel van het boek, het reliëf krijgen van een hilarisch massief. Schapen lopen hier het pointillisme uit te vinden, België heet hier "de voortzetting van een opera met andere middelen," ontwerper van de cloacamachine Wim Delvoye krijgt van Barnard de lollige sneer: "De waarheid is dat ik meer bewondering zou hebben voor een machine waar je stront instopt en mosselen met friet uithaalt."En toch: zijn allergrootste letterkunde tovert Barnard tevoorschijn juist wanneer hij wél vooraan in de klas gaat staan en zijn masker afneemt, wanneer hij zich wél aan ons voorstelt als een "ik, Pennewip", verdediger van schoonheid ("O muziek der sferen! Horen jullie dat, dievenpak, conceptuelendom?"), tégen de techno maar voor de puntjes op de i. Een taalfout in de krant De Morgen ? een werkwoord in enkelvoud had er een in meervoud moeten zijn ? doet Barnard uitroepen dat "de krant waarin subject en object dit soort stoelendans uitvoeren met een ernstig filosofisch probleem zit. Gespeend van alle fundamentele logica zal ze denkfouten op haar taalfouten gaan stapelen, links en rechts verwarren (...) Deze (...) krant zal het denken in Vlaanderen verder vertroebelen, doordat zij zelf niet helder meer denkt." En hij voegt daaraan toe: "maar waarom het futurum gebruikt?" Toen hij dit schreef, in 2000, een hyperbool, met het terugzicht van vandaag niet minder dan visionair te noemen, nu De Morgen effectief, sinds een paar dagen, moreel failliet is gegaan (voor Hollandse lezers: parallel met de crisis ontpopte de eigenaar van De Morgen zich als een Berlusconi.)Het is wanneer deze berispende schoolmeester zich ook nog eens, ongeremd, de kruisbestuiving laat welgevallen met, jawel, de onversaagde theoloog die hij tevens toch is, dat Barnards proza een vlucht neemt dat hem prompt de Prijs Der Nederlandse Letteren zou moeten opleveren. "Een nieuw spelletje bedenkt hij in een oogwenk, als de schepper een diersoort op de zesde dag." Tegen het einde van Eeuwrest belt Benno Barnard naar Frank Albers, die er in het Nieuw Wereldtijdschrift over heeft geschreven hoe Jezus aan het kruis zich, uit ademnood, op zijn voetsteuntjes omhoog drukte "tot ze Hem uiteindelijk met een lanssteek in het hart hebben geëuthanaseerd." Dat steunblokje, zo doceert ons de zoon van de dominee woedend, is een verzinsel van de schilderkunst en die lanssteek kwam er pas nadat Hij reeds de geest gaf, in zijn zij. "Waarom, stuk paaps onbenul, kijk je dat niet na," zo telefoneert Barnard. In de meteen daaropvolgende alinea deelt hij ons fatalistisch mede dat het Nieuw Wereldtijdschrift al drie jaar niet meer bestaat.Koningin Paola is van een Italiaanse kunnen veranderen in een Belgische, aldus Barnard, vanwege haar moreel zwierige attitude, dewelke hij handig de 'Belgitude' noemt. Een sofisme dat hem geen groene kaart zal opleveren; voor ieder weldenkend Vlaming zal Barnard zelf voor altijd, in eerste instantie, een Hollander blijven. Maar anders dan de voetbaltrainer Dick Advocaat, die, in het beste geval, met onze overwinning zal gaan lopen, is Barnard meer dan welkom bij ons; met de jaren is zijn rijk geschakeerde proza alsmaar scherper en meer leerrijk geworden. Voor zijn in maak zijnde vijfde essaybundel mag hij zijn laatste restjes beleefdheid en preventieve zelfkritiek achterwege laten, teneinde nog meer rechttoe-rechtaan kwaad te worden op alles dat hem dwarszit.