De Belg als kalkoen

Datum 24 juni 2009

"TJIELP TJIELP- De literaire zoo." Dat is het thema van de Boekenweek die op 11 maart in Nederland van start gaat en aan de vooravond daarvan feestelijk wordt geopend met het jaarlijkse Boekenbal in de Amsterdamse Stadsschouwburg.

"TJIELP TJIELP- De literaire zoo." Dat is het thema van de Boekenweek die op 11 maart in Nederland van start gaat en aan de vooravond daarvan feestelijk wordt geopend met het jaarlijkse Boekenbal in de Amsterdamse Stadsschouwburg.

De Boekenweek heeft dit jaar dus aandacht voor het dier in proza en poëzie, en inspireerde zich voor het motto 'TJIELP TJIELP' op het gedicht 'De mus' van Jan Hanlo uit 1949:

Tjielp tjielp - tjielp tjielp tjielptjielp tjielp tjielp ? tjielp tjielptjielp tjielp tjielp tjielp tjielp tjielptjielp tjielp tjielpTjielp, etc.

Als representatieve regels voor het thema 'dieren in de Nederlandse literatuur' kan dit tellen: het zijn immers vooral vogels die de verhalen en verzen van onze schrijvers en poëten bevolken. Het kan geen toeval zijn dat de oudst bekende Nederlandse zin die ooit werd neergeschreven over onze fluitende tweevoeters gaat: hebban olla vogala nestas hagunnan hinase hic enda thu wat unbidan we nu? Alle vogels zijn met hun nesten begonnen, mijmerde een onbekende scribent in de 11de eeuw, behalve jij en ik ? waarop wachten we nu? In de prilste poëzie van de Nederlandse literatuur tjilpten dus al vogeltjes, en vele zouden nog volgen. Soms op een vleugje wind/soms in een storm/vliegen zij op/een wolk van vogels/voor de zon/ welke dromen/bevliegen de vogels/dat zij zich/lichtvaardig/in zoveel lucht begeven: zo klinken de mooiste verzen over vogels uit onze letteren, neergeschreven door Bert Schierbeek tijdens de laatste maanden voor zijn dood in 1996.

Vogels zijn de dieren die schrijvers vanachter hun ramen het vaakst in hun gezichtsveld hebben, maar wanneer allochtone schrijvers begin jaren negentig de Nederlandse literatuur komen vervoegen, krijgt de literaire zoo er een reeks dieren bij die onze letteren tot dan toe grotendeels vreemd waren. Denk maar aan de Marokkaanse jongetjes en hun ezels in de verhalen van Hafid Bouazza of de varkens in de poëzie van Mustafa Stitou.

Waarom schrijvers graag naar dieren kijken, daar heeft Midas Dekkers in zijn Boekenweekessay een kort en krachtig antwoord op gegeven: "Lezen doe je om te kijken wat er in een ander omgaat: iemand van het andere geslacht, een ander volk, een andere tijd. En wie is er anderser dan het dier? Kijk door de ogen van de dieren, ruik door hun neuzen en je krijgt er evenzovele werelden bij."

Misschien observeren sommige schrijvers ook graag het rijk der dieren omdat ze er bepaalde eigenschappen mee delen: toen Arnon Grunberg en A.F.Th. Van der Heijden tijdens de uitreiking van de AKO-Literatuurprijs 2007 elkaar meden als de pest omdat ze een verbaal en mediageniek robbertje vechten achter de rug hadden, was het moeilijk om níet te denken aan twee stoere en luidruchtige mannetjesgorilla's die zichzelf om ter hardst op de borst kloppen.

Een grotendeels onbekend werk dat we tijdens deze Boekenweek allemaal zouden moeten lezen, is Diergaarde voor kinderen van nu (1932) van Paul van Ostaijen. Daarin voert Van Ostaijen dieren niet als mensen op, zoals in de wereldberoemde fabels van Jean de la Fontaine, maar beschrijft hij mensen als dieren. Dat dit procédé óók veel over de mens vertelt, moge onderstaand stukje duidelijk maken:

De Belg is een kalkoen die in de waan leeft pauw te zijn. Zo gebeurt het dat de Belg beproeft zijn staart tot het half-ronde siersel te maken dat hij bij de pauw heeft opgemerkt. Natuurlik gelukt dit de kalkoen niet: immers hij heeft geen pauwestaart. Alleen heeft dit voor gevolg dat de kalkoen zijn staart in de hoogte houdt, aldus zijn achterzijde ontblotend. Dit meent de Belg pauwestaart maken in de zon. Dat de luidjes van het neerhof zozeer daarom lachen kan de Belg niet begrijpen en om het lachen zelf maakt hij zich heftig boos.

Wie dezer dagen onze ministers en magistraten hoort getuigen in de Fortis-onderzoekscommissie, kan Van Ostaijen alleen maar gelijk geven: sommige Belgen zijn  kalkoenen die eerst heel dom kakelen en daarna menen alsnog pauw te kunnen zijn door trots en luid te roepen dat ze niets verkeerds hebben gedaan, niet beseffend dat ze op dat moment hun achterzijde hebben ontbloot en de luidjes van het neerhof daarom lachen.

Laten we tijdens deze Boekenweek daarom de Belg en bij uitbreiding de mens even in de schaduw zetten en, tjielp tjielp, tien dagen lang goed luisteren naar wat de dieren ons te vertellen hebben.