De laatste hoek

Datum 16 juni 2009

Vreemd was het. Toen ik hoorde dat Kees Fens overleden was, bedankte ik hem in gedachten. Bedankt, Kees. Een raar gevoel, iemand aanspreken, iemand bedanken, het woord tot iemand richten, terwijl het leven hem een paar dagen geleden heeft uitgezwaaid. Maar Kees Fens begrijpt het vast.

Vreemd was het. Toen ik hoorde dat Kees Fens overleden was, bedankte ik hem in gedachten. Bedankt, Kees.  Een raar gevoel, iemand aanspreken, iemand bedanken, het woord  tot iemand richten, terwijl het leven hem een paar dagen geleden heeft uitgezwaaid. Maar Kees Fens begrijpt het vast. Het woord was zijn passie, dus ik denk dat hij samen met mij gelooft dat het woord alles mogelijk maakt. Kees Fens is er niet meer, maar toen ik hem aansprak, luisterde hij. Hij heeft gehoord hoe ik hem bedankte - voor zijn woorden en de stiltes daartussen, voor zijn eenvoud die nooit simpel was, voor zijn geloof in de literatuur en dus in het leven.

Vijf jaar geleden zat ik in het laatste jaar van mijn studie Nederlandse letterkunde aan de Universiteit Gent. Voor mijn scriptie zocht ik in de stadsbibliotheek een artikel op in de Volkskrant. Het was toen dat ik Kees Fens ontdekte ? op de pagina van het desbetreffende artikel stond een column van zijn hand.

Het was een stuk over poëzie, en het was precies wat ik nodig had. Ik was tweeëntwintig en had een hoofd vol gedichten, maar een aantal professoren was er in de loop van mijn studie in geslaagd mij een afkeer te doen krijgen van poëziekritiek. Als er gedichten 'ontleed' moesten worden, namen ze een groot slagersmes en sneden ze alles aan flarden. Ik herinner me een bespreking van het gedicht Sneeuw van Gerrit Achterberg tijdens een college moderne Nederlandse poëzie: In deze sneeuw ben ik een tekening./Een plaat, waarop ik langzaam levend ben. /Er is geen onderscheid tussen de boom en mij /dan dat ik hier en daar bewegend ben. 'Hier, beste studenten', zei de professor, 'zegt Achterberg ons dat hij zich één voelt met de verticale dimensie, met het spirituele. De boom richt zich naar de hemel en staat voor de verticale dimensie. De mens staat voor het aardse ? de horizontale dimensie, dus. Achterberg voelt zich door de sneeuw één met de boom; verticaal en horizontaal komen samen; het spirituele en aardse verenigen zich.'

Nog steeds voel ik ergernis als ik eraan terugdenk. Hoe sommigen denken dat je pas tot de kern van poëzie kan doordringen als je er heel erg hoogdravend en ingewikkeld over gaat doen. Hoe sommige 'poëzieliefhebbers' de poëzie zoveel onrecht kunnen aandoen. Toen ik die namiddag gebogen over de Volkskrant het stuk van Fens las, wist ik dat het ook anders kan.

Nooit heb ik iemand zo eenvoudig maar toch zo krachtig over poëzie weten schrijven als Kees Fens. Over sneeuw, bijvoorbeeld - nu we het daar toch over hebben: 'De grootste stiltebrenger in de poëzie is de sneeuw. Ook bij Leopold in het beroemde gedicht dat zo begint: 'Een sneeuw ligt in de morgen vroeg/onder de muur aan.' Sneeuw en muur waren voor hem geen horizontaal en verticaal. Fens noemde de dingen gewoon bij hun naam: sneeuw is sneeuw; sneeuw is stilte; en sneeuw in de poëzie, dat is stilte boven stilte.

De eenvoudige manier waarop Fens over soms moeilijke onderwerpen kon schrijven: dat was zijn kracht. Eigenlijk was hij óók een dichter. Hij liet de Nederlandse taal ademen, net zoals goede poëzie moet kunnen ademen en wit om zich heen moet hebben om écht te kunnen spreken.

Stilte. Ik las een diep verlangen naar meer stilte in het voorlaatste stuk dat Fens voor de Volkskrant schreef. Hij had genoeg van het lawaai in Nederland. 'Wie een jaar luistert (liefst met uitkijk op de dode stad) kan een magistraal werk schrijven over een land waar niets gebeurt, niets wil gebeuren omdat het geen enkel probleem wil oplossen. De enige oplossing in dit land is een nieuw probleem. En een nieuwe reeks discussies.'

In een interview dat Jan Blokker begin mei van Fens afnam, vertelde hij over zijn longziekte. 'Ik mag geleidelijk aan in een ruïne veranderen, maar het geheugen blijft. Het is mijn geluk.' En: 'Ik heb de grote angst dat als ik morgen wakker word, zal blijken dat ik niks voorstel.' Zelfs nu morgen nooit meer komt, zal Kees Fens altijd iets blijven voorstellen. Hij was voor mij het zuiverste geheugen van de Nederlandse literatuur. Zijn geliefde dichter J.H. Leopold vertaalde uit de Rubaiyat van Omar Khayyam deze verzen: De wereld gaat en gaat, als lang na dezen/Mijn roem verging, mijn kennis hooggeprezen/Wij werden voor ons komen niet gemist,/Na ons vertrek zal het niet anders wezen.

Laten we eerlijk zijn: dichters hebben niet áltijd gelijk. Kees Fens zal gemist worden. Hij is zijn laatste hoek omgeslagen, en het wordt vreemd om hem in de krant niet langer tegen het lijf te lopen.