Poweet

Datum 22 juli 2009

Wat hebben poëzie en wetenschap gemeen? Evenveel als chocolademousse en het computerscherm waarnaar u kijkt. Wetenschap verdrijft de schoonheid, poëzie verstoort de wetenschap. Maar zo lijkt het alleen maar.

Wat hebben poëzie en wetenschap gemeen? Evenveel als chocolademousse en het computerscherm waarnaar u kijkt. Wetenschap verdrijft de schoonheid, poëzie verstoort de wetenschap. Maar zo lijkt het alleen maar.

De dichter Keats verweet Newton dat hij met de ontdekking van het prisma het spontane wonder van de regenboog teniet heeft gedaan. ‘Do not all charms fly / At the mere touch of cold philosophy? / There was an awful rainbow once in heaven: / We know her woof, her texture; she is given / In the dull catalogue of common things.' Hoe meer wetenschap, hoe minder onderwerpen dichters nog overhouden om zich over te verwonderen, zeiden de romantici. Wetenschap als dooddoener? Ik dacht het niet.

De grootste gemeenschappelijke deler tussen poëzie en wetenschap is dat ze beide graven in de werkelijkheid. Weliswaar op een totaal verschillende manier: wetenschap volgens een gecontroleerde methode en geënt op feiten en ondubbelzinnigheid, poëzie volgens een ontsporende methode en geënt op gevoel en interpretatiemogelijkheden. Maar het doel - het onderzoekend graven - is hetzelfde.

Dichtende wetenschappers of dichters in stofjassen, ze bestaan. Huisdokter-dichter Toon Tellegen, hematoloog-poëet Leo Vroman, psychiater-poëziemonument Rutger Kopland, dendrochronologe-dichteres Esther Jansma, microbioloog-poëtisch talent Frédéric Leroy. De meest actieve onder de tweespaltigen is misschien wel Jan Lauwereyns, die zijn schrijven afwisselt met neuropsychologisch onderzoek op ratten in Nieuw-Zeeland. Vroeger deed hij proeven met apen, maar zijn geweten speelde met de jaren sterker op. ‘Wetenschap werkt naar waarheid toe, en is vooral middelpuntzoekend,' schrijft hij in een interview. ‘Poëzie maakt de omgekeerde beweging: dat is een zoektocht naar schoonheid, die in verschillende richtingen uitwaaiert.'

Ze komen mekaar dus ergens onderweg tegen, poëzie en wetenschap. Gevoel voor esthetiek, bijvoorbeeld, is de wetenschapper niet vreemd. Waarom houdt hij anders van elegante vergelijkingen, zoals e = mc²? Waarom kickt hij anders op technologieën, op mooie sterrenstelsels? Ook het streven naar vermeende eeuwigheidswaarde trekt hem aan. De wetenschapper gaat ultiem op zoek naar theorieën, modellen waar je tot het einde der dagen waarnemingen mee kunt verklaren. Zoals een eeuwenoud gedicht over de dood of over de liefde dat doet. ‘Als je een wiskundige stelling bewijst, dan weet je dat het resultaat er voor altijd zal zijn. Je laat iets achter dat eeuwig is,' zei Marcus Du Sautoy onlangs naar aanleiding van zijn boek Het Symmetrie Monster. Ik zeg u: Darwin was op de Beagle aan het dichten.

Omgekeerd is het schrijven van een gedicht een wetenschappelijk experiment. Of zoals Leo Vroman het in een tweegesprek met Jan Lauwereyns in Ons Erfdeel zegt: ‘Het gevoel dat er een gedicht bestaat en ik moet het nauwkeurig weergeven.' Een beetje zoals Michelangelo het overschot aan steen maar moest wegkappen om het perfecte beeld over te houden. Lauwereyns daarentegen gelooft niet in een voorafbestaand gedicht of feit dat alleen maar wacht om ontdekt te worden. Een tekst kan volgens hem altijd verschillende kanten uit, afhankelijk van de omstandigheden. De gelijkenis met wetenschappelijk experimenteren is dan: ‘Kijken hoe al die omstandigheden en invloeden bij elkaar komen in een tekst, en nagaan wanneer zo'n tekst werkt, wat kan en wat niet kan. Uiteindelijk levert dat inderdaad soms verrassingen op: hoe mooi klinkt dat vers, wat voor een prachtig beeld is hier ontstaan - een zekere waarheid, goedheid of wijsheid misschien.'

Wetenschap drijft poëzie niet in het nauw. Wel integendeel, wetenschap kapt steeds meer oerwoud vrij voor de poëzie, want ze zet een oneindig domino-effect in gang: elke beantwoorde vraag roept een nieuwe op. Een Tuin Van De Vragen Die Zich Splitsen, zoals Lauwereyns wetenschap omschrijft. Bij iedere vraag ontglippen weer dingen, die je dan weer met een vraag probeert af te dekken. Je kunt dus als dichter maar beter in de slipstream van de wetenschap gaan zitten, als een meeuw aan een vissersboot.

De Canadese dichter Christian Bök heeft dat goed begrepen. Zijn belangstelling voor bio-informatica inspireerde hem om een gedicht te schrijven dat - letterlijk - de mensheid kan overleven. Hij wil een gedicht ‘vertalen' in DNA en inbrengen in een bacterie van de soort Deinococcus radiodurans. Dit organisme is bestand tegen hitte en koude, tegen droogte en hoge doses straling. Als de mensheid zichzelf heeft uitgeroeid, zal er wel nog een gedicht van Bök rondkruipen. Hij legt zijn Xenotext Experiment uit in dit YouTube-filmpje.

Als poëzie en wetenschap dan zoveel gemeen hebben, waarom houden hun beoefenaars ze dan liefst gescheiden? Waarom hoort wetenschappelijke taal niet van nature thuis in gedichten? Waarom is de taal van Nature en Science niet een ietsiepietsie poëtischer? De muren tussen poëzie en wetenschap slopen of toch op zijn minst verlagen, zou beide werelden wat meer ademruimte geven. Waarom toch wordt de Letterenfaculteit altijd zo ver weg gebouwd van waar de biologen resideren, of de ingenieurs. Zo worden ze nog meer werelden op zichzelf, met een eigen idioom, met eigen maatstaven en met een eigen mode (een letterenstudent - zes jaar geleden althans - droeg broeken met olifantenpijpen en retro schoenen, biotechnologen een jeans met witte hedendaagse adidassen. Dat komt ervan.)

Het wordt door de voorschrijdende specialisatie voor alfa-studenten steeds moeilijker nog iets van de bèta-wetenschappen mee te nemen, en omgekeerd. Dus: dichters, verdiep je in de wetenschap. Wetenschappers, sla aan het dichten. Tegen het navelstaren, voor de kruisbestuiving. Breng de homo universalis terug, voor het te laat is.