Altijd de lente

Datum 16 juni 2009

De man die gisteren naast me op de bank in het park kwam zitten, was zwart, glimlachte me breed toe en zei daarna in gebroken Nederlands: "Ach, ach, eindelijk, de zon. Waar is de zon altijd in dit land?" Hij schudde zijn hoofd. "Ik zie ze nooit, maar als ze er is, ben ik zo gelukkig."

De man die gisteren naast me op de bank in het park kwam zitten, was zwart, glimlachte me breed toe en zei daarna in gebroken Nederlands: "Ach, ach, eindelijk, de zon. Waar is de zon altijd in dit land?" Hij schudde zijn hoofd. "Ik zie ze nooit, maar als ze er is, ben ik zo gelukkig."Hij praatte meer tegen zichzelf dan tegen mij en had het over Afrika, België, het leven en de lente. Ik proefde in zijn stem een mengeling van droefheid en vreugde, en dacht meteen aan het gedicht 'Voorjaar' van J.C. Bloem:De zon brak door de barre voorjaarslucht.Plotseling kantelde er een vogelvlucht.Op de aarde smolt de dungezaaide sneeuw.Hart, gij zijt vrij; gij waart om niets beducht.De dichter is blij, want de zon breekt door de wolken en plots wordt alles anders. En zijn hart is vrij, maar toch voelt hij ook angst nu de lente begonnen is: ooit was zijn hart voor niets bang, maar dat is verleden tijd.Die mengeling van melancholie en vreugde is in alle lentegedichten van Bloem te vinden: Het ongelezen boek viel bij hem neder,Hij streek langs de ogen met een vage handEn keek naar buiten: 't eerste lentewederBetoverde het schemerende land. Er was een waas van het aanvanklijk loverOm het afzonderlijke, zwarte hout,En iets als zoelte zweemde de avond over Maar waar de wind zijn vleugel sloeg was 't koud.Betoverend noemt Bloem het: 't eerste lenteweder over het schemerende land. Iets als zoelte zweemt over de zachte avond, maar dan komt plots weer de kilte van de droefheid.J.C. Bloem heeft de mooiste lentegedichten van de Nederlandse literatuur geschreven, net omdat ze zo ambigu zijn. Bij Herman de Coninck betekent de lente alleen maar vreugde en blote vrouwenbenen, maar Bloem gaat dieper. Misschien hou ik wel zoveel van zijn lentepoëzie omdat ik mezelf herken in zijn houding: wanneer de lente begint, voel ik ook tegelijk droefheid en vreugde. Vreugde, omdat er niets mooiers is dan de weldaad van de eerste zonnestralen op je huid en de geur van versgemaaid gras. Maar ook droefheid, omdat ik nooit de gedachte kan verdringen dat het wel weer veel te snel voorbij zal gaan. Wat mooi is, wil een mens altijd vasthouden, maar bestaat de schoonheid van de lente er niet net in dat ze tijdelijk is? Altijd november, altijd regen, altijd dit lege hart, altijd, schreef Bloem in wat de meest melancholische verzen van de Nederlandse poëzie zijn. Toch is bij J.C. Bloem niet de herfst maar de lente het seizoen van de zoete, bittere melancholie: O hart, in 't eeuwig keeren der seizoenen  Verlatener dan de eerste avondster, En nòg begeerig als een boom te groenen, Maar steeds geknakt, en altijd eenzamer.