De Europese canon, een gemeenschappelijke literatuur?

Datum 24 juni 2009

Zoals vele hedendaagse schrijvers via hun werk laten zien hoe onmisbaar de Europese literatuur voor hen is, zo pleiten wij, op grond van hun getuigenis, voor de studie van de Europese letteren als een essentieel element voor het Bildungsideaal van het Europese humanisme.

Zoals vele hedendaagse schrijvers via hun werk laten zien hoe onmisbaar de Europese literatuur voor hen is, zo pleiten wij, op grond van hun getuigenis, voor de studie van de Europese letteren als een essentieel element voor het Bildungsideaal van het Europese humanisme.

Boek als universiteitEen aantal dagen terug vernamen we hoe Marc Reugebrink, winnaar van de Gouden Uil 2008, met zijn roman Het Grote Uitstel  zich kon vinden in de creatie van het verhalenlaboratorium aan het MIT in de VS, want verhalen, zo beweerde hij, dienen immers om ons verlangen naar waarheid te doen inzien.  Hij is zich evenwel bewust van het feit dat ze ons ook paradoxalerwijze vertellen hoe onmogelijk dat verlangen wel is.Welke verhalen kunnen ons dit complexe inzicht  geven en weergeven?  Zijn het verhalen die de 'tand des tijds' hebben doorstaan, de klassiekers, of de onsterfelijke(n)?  Of zijn het verhalen die nu gecreëerd worden?  Of gaat het om een samenspel van deze twee soorten verhalen die altijd in een samenleving aanwezig zijn en deze ook kunnen helpen bepalen?In haar jongste roman, Koetsier Herfst (2008) zingt Charlotte Mutsaers de lof van Moby Dick.  In haar artikel in de NRC (14 maart 2008) over de vierde Nederlandse vertaling van dit meesterwerk luidt de ondertitel: "MobyDick is een universiteit in de gedaante van een boek".  Ze vertelt verder in het artikel hoe ze aan de originele versie begonnen was  op haar 25ste, die te moeilijk vond, ontmoedigd raakte en pas 10 jaar later weer de lust kreeg om zich aan een vertaalde versie over te geven. Dat was voor haar "een gebeurtenis".  Ze had het boek verslonden en is het blijven "savoureren", niet alleen om de verhaallijn, maar ook om wat precies buiten de verhaallijn schuilt, de kwaliteit die tot herlezing noopt: "de vitale stijl, de verrukkelijke statements, de niet opzichtig geformuleerde filosofie, de rake beschrijvingen, de zogenaamde details, de klank, de bevlogenheid, de literaire verwijzingen, de onverwachte erotiek en de aard van de bijzondere personages". Deze panoplie van kwaliteiten associeert zij met elk meesterwerk dat jaar in jaar uit blijft boeien, dat generatie na generatie in staat van vervoering brengt en met gemak de eeuwen trotseert: kortom een klassieker die ze vereenzelvigt met een universiteit. Voor ons toch wel een hint om precies aan universiteiten deze en andere klassiekers terug te lezen!

Klassiekers waarvan we houdenDe hierboven vernoemde kwaliteiten  concretiseren de veertien definities of stellingen die Italo Calvino postuleerde in zijn postuum uitgegeven werk Waarom zou je de klassieken lezen? (Amsterdam: Atlas, 2003).  Klassiekers, waarvan hij houdt, worden inderdaad herlezen, vormen een verrijking, oefenen een bijzondere invloed uit, zijn een ontdekkingsreis, houden nooit op te zeggen wat ze te zeggen hebben, komen in ons leven met in zich de sporen van alle keren dat ze voor ons zijn gelezen, blijven steeds onverwachter doorklinken en worden een soort universum dat ons helpt onszelf te definiëren.We zouden de lijst van Nederlandse of Vlaamse auteurs die schatplichtig zijn aan hun voorgangers en klassiekers steeds kunnen aanvullen.  Dit geldt evenzeer voor hedendaagse Europese schrijvers die hun eigen werk plaatsen tegenover of binnen een traditie van waaruit ze expliciet gegroeid zijn: Milan Kundera in De kunst van de roman, Verraden Testamenten, Orhan Pamuk  in zijn La valise de mon papa, Other Colours, Claudio Magris, Microcosmes ...  Zo getuigde Jens-Christian GrØndahl onlangs tijdens de viering van het 10-jarige bestaan van Het beschrijf in zijn betoog "Ik ben niemand": "De reis die zich in boeken ontvouwt is weliswaar een tocht naar de eigen persoonlijkheid ... we zijn allemaal Flaubert als hij zegt dat hij Madame Bovary is ... Terwijl ik mij op het witte papier uitschrijf, ziet de lezer tussen de regels door de glimlach van H.C. Andersen".Wanneer we de optelsom van de aangehaalde werken zouden maken, zouden we kunnen gewagen van een consensus over een corpus , een canon (?), die als maatstaf of als richtlijn zou kunnen dienen voor  de  vorming -Bildung- van een mens met een modern beschavingsideaal, met name dat van het Europese humanisme in zijn imposante  verscheidenheid: een complex historisch begrip. De betekenis ervan moeten we niet vastleggen, maar zoals Wittgenstein het in zijn lezingen, verzameld in The Blue en  Brown Books, suggereerde, eerder zien als een familie en dan kijken naar de familiegelijkenis in de diversiteit.  Eenzelfde gedachte vinden we ook terug in de 50ste editie van Nexus (2008), Europees humanisme in fragmenten.  Grammatica van een ongesproken taal.

De Bildung van het Europese humanismeDeze grammatica van de ongesproken taal roept eveneens het werk van Alberto Manguel op, die in De Stad van Woorden (Ambo, 2008) beweert: "Taal doet ons in feite beseffen waarom wij samenleven ... De meeste van onze menselijke functies staan op zichzelf ... maar we hebben wel anderen nodig om te spreken en ons voor te houden wat we zeggen".  Hij haalt hierbij A. Döblin aan die verklaarde: "Taal is een vorm van liefde voor de medemens".  Voor Manguel is "Lezen een geheugenfunctie die ons de ervaringen van anderen laat genieten als waren het onze eigen ervaringen" (p.19).We willen een pleidooi houden voor een  bewustwording van dat Europees humanisme in onze samenleving.  We denken hierbij aan de uitspraken van Mia Doornaert in haar recent opiniestuk in de  reeks  "Kies mij als president van Europa" (DS, 26/11/2008): "Europa bestaat", het Europa van de cultuur, toen geleerden van Cordoba tot Krakau, van Oxford tot Bologna in een gemeenschappelijke taal met elkaar discussieerden en correspondeerden ... Helaas is de spanning gegroeid tussen het Europa van de cultuur en dat van de nationale tegenstellingen".  In het slot van haar bijdrage pleit zij om nog meer te investeren in ons intellectueel en creatief kapitaal, in het samenwerken, en juist daarom moeten de muren en schotten, de nationale en bureaucratische keurslijven  waarin onze universiteiten en hogescholen  nog te veel vastzitten, gesloopt worden.Daarom is een herpositionering van het Bildungsideaal meer dan wenselijk. We volgen hier Peter Bieri, hoogleraar filosofie aan de Vrije Universiteit van Berlijn, ook gekend als de auteur van Nachttrein naar Lissabon, die onder het pseudoniem van Pascal Mercier zijn werk begint met twee citaten die hij ontleent aan Pessoa en Montaigne om de queeste van het rusteloze ik en ons alter ego te kunnen duiden.  In zijn artikel "Hoe zou het zijn om ontwikkeld te zijn?" (De Groene Amsterdammer, 22/08/2008) bezorgt hij ons richtlijnen om dit Bildungsideaal te zien als "oriëntatie op de wereld,  waarbij nieuwsgierigheid en gevoel voor verhoudingen centraal staan; Bildung als verlichting met kennis van de grenzen van ons weten; Bildung als historisch bewustzijn, met inzicht in de historische toevalligheid  van onze culturele en morele identiteit; Bildung  voor de gearticuleerde lezer, met het inzicht van de vele mogelijkheden, die leiden tot zelfkennis, met het besef van de "breekbare verscheidenheid"; Bildung als zelfbesteming, een soort "éducation sentimentale"; Bildung als morele sensibiliteit, die leidt tot respect voor Het /de Andere, die via de kracht van woorden en beelden uitmondt in de Bildung van de poëtische en emotionele Bildung, die alles omvat".

Europese letterenIn  het artikel "Tous les livres d'Europe. Le premier manuel de littérature du vieux continent" (Le Monde des livres, 28/09/2007) begint Florence Noiville met de volgende aansporing :  "Doe een test.  Ondervraag in het jaar van de 50ste verjaardag van het verdrag van Rome een overtuigde Europeaan.  Vraag hem de naam te citeren van één hedendaags Sloveens auteur.  Of een Kroatische.  Of zelfs een Grieks auteur ... Geen antwoord.  Het is het bewijs van wat M. Kundera schreef: "L'Europe n'a pas réussi à penser la littérature comme une unité historique".De vraag is of er nog wat kan aan gedaan worden?  Dit is de uitdaging waarop G. Fontaine en A. Benoît en een 200-tal collega's en schrijvers zijn  ingegaan in het vernieuwde en uitgebreide werk dat in 1992 oorspronkelijk was opgestart:  Lettres européennes.  Manuel d'histoire de la littérature européenne (Bruxelles: De Boeck, 2007).  Het wordt als een referentiewerk beschouwd waarin het Europese erfgoed (antiek, bijbels, Keltisch en Arabisch) en de grote stromingen in perspectief geplaatst worden.  Het wordt als naslagwerk vooral ook om het laatste hoofdstuk geprezen omdat daarin 46 nog levende auteurs in kaart worden gebracht met fragmenten tekst in de originele versie en de vertaling in het Frans, weldra ook in het Pools en in andere Europese talen.In Le Monde de l'Education  (juli-augustus 2008) wordt in een interview met G. Fontaine de volgende vraag gesteld : "L'identité européenne est-elle une réalité littéraire?", waarop  het antwoord, zoals de titel van het artikel "Une littérature commune" het al laat vermoeden, evident "ja" is.  Volgens hem moeten leerlingen en studenten ingeleid worden in de Europese cultuur.  Dat besef van een gemeenschappelijke cultuur is bij hem gegroeid vanuit zijn woonplaats in Frans-Vlaanderen, in wat hij noemt "un endroit-frontière".  Volgens hem kan je spreken van een Europese identiteit en cultuur, gebaseerd op de dialectiek van "la dette et le don"; geen construct, maar een realiteit die wel degelijk rekening houdt met bv. de complexiteit van de periodisering, die in functie van de ruimte varieert.  Opmerkelijk in dit verband is hoe de jonge lidstaten de opbouw van hun culturele identiteit laten samengaan met de bevestiging van hun Europese identiteit.De woorden van Claudio Magris  "Je begeeft je in het koor van een mensheid die ondanks alle verschillen in taal en beschaving een eenheid vormt" zijn een echo van wat August Vermeylen in zijn afscheidscollege "De Europeesche eenheid in de letterkunde en in de kunst" proclameerde: "Het is tenslotte op die overeenstemming van geestestoestanden dat de betrekkelijke Europeesche eenheid berust".Laat  deze overeenstemming, het koor, weerklinken in de talrijke klassiekers en het Europese programma "A Soul for Europe"-"Europa eine Seel geben" niet meer te lang uitstellen, maar onze Zwitserse collega Peter Schnyder volgen, wanneer deze in een colloquium, gewijd aan "L'enseignement des littératures européennes" op 11 december 2007 te Parijs voorstelde om in het onderwijs minstens één uur per week aandacht te besteden aan de studie van de Europese literatuur.  Hij zet deze uitspraak kracht bij door te verwijzen naar  Goethe's woorden "Wat je van je voorvaderen geërfd hebt, verwerf het om het te bezitten".  Goethe was immers als overtuigde Europeaan van mening dat wie geen andere taal dan de zijne spreekt, zijn eigen taal ook niet bezit.  "Geldt dit", aldus Schnyder, "dan ook niet voor de kennis van de literatuur die elke dag wat Europeser wordt?". In het Europese jaar van de culturele dialoog zou aan deze uitspraak dan ook dringend concreet gestalte moeten kunnen gegeven worden: omgaan met de Europese literatuur in een meertalige context!  Martine de Clercq is Gewoon hoogleraar Europese letterkunde aan de HUB-KUBrussel. Ze is een van de Lagerhuisleden van het laatste canondebat in de reeks Tot 't nut van 't algemeen. Prof.dr. Frits van Oostrom is keynote spreker in de slotaflevering over een Europese canon. Tot 't nut van 't algemeen: de canondebatten is een initiatief van deBuren , in een samenwerking met Bozar.Deze tekst werd op 6 december gepubliceerd in De Standaard.