Schrijven zonder vangnet

Datum 11 februari 2020

In 2016 ging Anneleen Van Offel met deBuren op schrijfresidentie in Parijs en schreef ze een columnreeks over schrijfpijn, Israël en de weg naar een debuutroman. Op 10 februari 2020 verscheen haar debuut 'Hier is alles veilig': een goed moment om terug te blikken op waar het begon en andere beginnende schrijvers een hart onder de riem te steken.

© Koen Broos

Een beetje gegeneerd staat de buurvrouw voor de deur. ‘Ze hebben hier een paar dagen geleden al een pakje afgeleverd, ik hoop dat het niet belangrijk is.’ Terwijl ze weer haar eigen huis binnenglipt, scheur ik in de deuropening de envelop open, schud het jarenlange zoeken uit het papier. Het heeft een geur gekregen, een buigzame kaft, een gewicht. Het huis aan de overkant van de straat wordt al maanden verbouwd, de slijpschijf zet weer aan, ik sta met het huis dat ik voor mezelf heb geschreven in mijn handen, en het is banaal, het is een voorwerp, een ding. Ik sla het open, herken mijn eigen woorden, sla het weer dicht.

 

Dit is het begin, zeggen mensen. Het begin van jouw schrijfcarrière. Maar eigenlijk is die al begonnen met de beslissing om dit boek te gaan schrijven. Hoe zou er een eerste boek kunnen komen als je je die eerste jaren niet gedraagt als een schrijver? (Een schrijver is iemand die schrijft.)

 

 

Hoe begon het dan, vragen mensen. Wanneer schreef je de eerste zin, wanneer werden losse zinnen, observaties en gedachten een boek? Ik twijfel.

Hoe begon het dan, vragen mensen. Wanneer schreef je de eerste zin, wanneer werden losse zinnen, observaties en gedachten een boek? Ik twijfel. Het verhaal over het verhaal is nog niet gevormd. Het zoeken naar patronen lijkt oneer te doen aan de grilligheid van het proces: je werkt ergens aan waarvan je geen idee van hebt of het ooit zal afraken, of het ooit zal uitkomen. Je schrijft aan een boek zonder te weten of je ooit de voordeur achter je zal dichtslaan, het boek op de keukentafel zal leggen en daarmee ook de afwijzingen en de dagen zonder voortgang, maar ook het grote geluk als het lukte en de momenten waarop het verhaal mijn ademhaling volgde.

 

Als je een archeoloog zou kunnen zijn van dit boek, en door alle herschrijvingen heen zou graven naar de oertekst, dan zou je op een lappendeken stuiten van stukken geschreven aan mijn bureau in mijn oude huis in Berchem, op een terras in Italië, in een industriegebouw in 2060, aan de keukentafel in een nieuw huis in Ledeberg, tijdens meerdere reizen naar Israël; je ziet me zitten aan een houten picknicktafel in Slovenië, in het strijklicht van het Kleine Begijnhof in Gent, tussen het getater van vriendinnen in Oostenrijk, in een hete hotelkamer in Kroatië, met ontelbare uitzichten aan zee en de Ardennen; je zou het gedender horen van de Trans-Mongolische Express ergens in Siberië, de rust van Mongolië en het razende verkeer in Beijing. Ergens daartussen zou mijn stem veranderen van een eenentwintigjarig meisje naar een achtentwintigjarige vrouw.

Het groeide mee tot ik me niet meer kon voorstellen dat het verhaal nog op een andere manier kon verteld worden. Toen was het af.

Schrijven is een eenzame daad, zeggen mensen. Hoe kon ik eenzaam zijn als ik altijd dit boek had? Mijn personage was als een echokamer van wat ik meemaakte en voelde, en hoe ook ik groeide als twintiger. Daarom werd het vaak te klein, paste de tekst niet meer in de schrijver die ik stilaan werd, begon ik opnieuw. De tekst is ook alles wat hij niet is geworden. Elk hoofdstuk dat het niet haalde, heeft geleid tot de huidige hoofstukken. In aantal woorden heb ik zeker drie volkomen andere versies van dit verhaal nodig gehad om het in zijn vorm te doen passen.

 

Het groeide mee tot ik me niet meer kon voorstellen dat het verhaal nog op een andere manier kon verteld worden. Toen was het af.

 

Er gebeurt veel tussen je eenentwintig en achtentwintig. Ik studeerde af als master Woordkunst. Ik ging meteen aan de slag in een boekhandel, werk waarmee ik weliswaar een inkomen verwierf maar dat me verder ongelukkig maakte, zeker wanneer ik de debuten van vrienden uitpakte en in de rekken schoof, en wist dat ik na het werk te vermoeid was om zelf nog te schrijven. Dan maar kiezen voor onzekerheid: ik nam ontslag, vertrok voor twee maanden naar Israël, zette daar een heel nieuwe versie van mijn verhaal op, ging weer in België een paar uur per week les geven in de avonduren zodat ik de hele dag vrij had om aan mijn boek te werken. Vanaf dan maakte ik mijn werkkeuzes in functie van het schrijven: liet het me genoeg tijd over, zou ik er een betere schrijver van worden. ‘Je kan geen toerist zijn van je eigen verhaal,’ zei Jeroen Olyslaegers streng, bij een kop koffie.

 

Mijn eerste notitie over Israël maakte ik in januari 2013: ‘Is Immanuel joods???’ Drie vraagtekens: ik had geen idee waar ik aan begon, en gelukkig maar, of ik was er nooit aan begonnen.

Ik trok een rechte lijn naar waar ik wilde geraken, en hoewel het uiteraard geen rechte lijn bleek maar een kronkelig, steil pad, bleef ik geloven dat ik ooit wel plots de top zou zien liggen. Het eenzame aan schrijven bleek niet de daad, maar het geloven in iets wat nog niet bestaat.

 

Gaandeweg begon zich in al mijn activiteiten een lijn af te tekenen: ik breng graag nieuw talent samen op het podium bij De Sprekende Ezels in Gent, ik hou ontzettend van het optreden en het interviewen van andere schrijvers, ik coach graag mensen in hun eigen artistieke zoektocht (als aanvoerder van een collectief jonge kunstenaars in Kortrijk, als leraar Schrijven in het deeltijds kunstonderwijs) en hou van het spotten van vernieuwende teksten (bij Deus Ex Machina). Als curator van het Memento Woordfestival in 2020 en 2021 in Kortrijk kan ik een artistieke lijn uitzetten, nieuwe en gevestigde stemmen met elkaar in contact brengen.

 

De columns die ik in 2016 schreef voor deBuren lieten me toe te reflecteren over het schrijfproces en literaire echo’s te maken van de ontmoetingen die ik had tijdens mijn reizen naar Israël. Sommige van die vingeroefeningen zitten nog steeds, maar dan verder uitgewerkt, in het boek.

 

Ik geloof dat je het meeste groeit door het leggen van contacten met anderen, door deel te nemen aan talentontwikkelingstrajecten.

Mijn eerste notitie over Israël maakte ik in januari 2013: ‘Is Immanuel joods???’ Drie vraagtekens: ik had geen idee waar ik aan begon, en gelukkig maar, of ik was er nooit aan begonnen. Israël is een groot thema, net als rouw, een andere belangrijk thema in het verhaal. Het vergt nauwgezet onderzoek, het is als dansen op stiletto’s op ijs. Ik wist dat het een lange tocht zou worden, langer dan wanneer ik had geschreven over wat ik kende. Ik begreep dat ik moest durven schrijven zonder vangnet. Het moest kunnen mislukken. Van sommige mensen leverde mijn trage proces hoongelach op, alsof het een uiting van onkunde was. Voor mij voelde het schrijven van een debuut niet alleen aan als het ontwikkelen van een ambacht, maar ook als het zoeken naar wat er onder de oppervlakte ligt, naar de schaamte, naar deuren in je hoofd die je liever gesloten laat. Ik schreef niet zeven jaar aan deze tekst. Maar ik had wel ongeveer vijf jaar nodig om de manier te vinden waarop ik dit verhaal wilde vertellen, voor ik het kon uitschrijven.   

 

Ik heb me niet opgesloten. Ik geloof dat je het meeste groeit door het leggen van contacten met anderen, door deel te nemen aan talentontwikkelingstrajecten. De eerste keer dat ik me aanmeldde voor de schrijfresidentie in Parijs was ik niet geselecteerd, de tweede keer wel.  

Na Parijs voelde ik me zelfzeker genoeg om voor het eerst verhalen en gedichten op te sturen naar literaire tijdschriften

Net als de schrijfresidentie van deBuren was het Das Mag zomerkamp in Friesland een cruciaal moment. Na Parijs voelde ik me zelfzeker genoeg om voor het eerst verhalen en gedichten op te sturen naar literaire tijdschriften, in Friesland ontmoette ik Jasper Henderson van Lebowski. Hij gaf een workshop over de toon van de tekst. Hij noemde het de voice, wat beter klonk dan toon, dat zelfs zo goed klonk dat je weet wat hij bedoelde alleen al aan de voice van het woord voice. Ik hoorde toen precies hoe Hier is alles veilig moest gaan klinken, al had ik er de woorden nog niet voor. Een jaar later mocht ik op de koffie op de uitgeverij. Het sneeuwde zo hard dat hij vreesde dat ik niet meer weg zou geraken. De uitgeverij startte net met een Talent Pool, een begeleidingstraject voor debutanten. Ook in de Talent Pool kreeg ik de tijd, er was geen druk om te publiceren en dat werkte uiteindelijk het beste: samen met redacteur Saskia Veen filterde ik uit veel ruis mijn stem. Met een vakkundige toewijding bracht ze me op gezette tijden uit evenwicht, waardoor ik soms nieuwe deuren ontdekte en soms stelliger achter mijn eigen keuzes ging staan. 

 

En ik denk:

 

het boek is niet begonnen met het boekcontract, het is niet begonnen toen ik eindelijk doorhad hoe ik het verhaal moest vertellen, het is niet met de eerste notitie begonnen. Misschien is mijn boek wel gewoon begonnen met alle boeken die ik las, toen ik ging denken in literaire zinnen en de werkelijkheid liet besmetten door de verbeelding. Het schrijven begon met het lezen, het langzaam groeien in de taal, tot de taal uiteindelijk zo dicht mogelijk aanleunde bij wat ik wilde zeggen.

 

Dan zoek je een paar jaar naar de juiste woorden en een goede volgorde van die woorden, tot je uiteindelijk je eigen boek van de keukentafel pakt, nog even in je handen weegt, voor je het tussen de andere op de plank schuift en vervolgens een wandelingetje gaat maken.