In Aristoteles’ tekst verdampt het retorische stijlmiddel, terwijl bij Hobbes de anafoor en de antithese in het oog springen omdat hij de passages inkort en de herhaling letterlijk achter elkaar zet.
Hobbes heeft Retorica vrij vertaald. Hij doet dit om een bepaald mensbeeld in de oorspronkelijke tekst te benadrukken.
Het kost weinig moeite om dit onheilspellende mensbeeld terug te vinden in Hobbes’ eigen werk. Hobbes’ politieke theorie in de Leviathan is gebaseerd op de vooronderstelling over de natuurlijke conditie waarbij iedereen elkaar als vijanden beschouwt, en iedereen potentieel slachtoffer is, waardoor er een permanent wederzijds wantrouwen ontstaat waarbij iedereen elkaar een slag vóór probeert te zijn. Vandaar dat een absolute staatsmacht noodzakelijk is om de orde in een land te handhaven. Iedere concessie ten opzichte van macht zal de legitimiteit van de staat doen verbrokkelen omdat de mens van nature geneigd is om misbruik te maken van een situatie waarin ze niet gepakt worden. De soeverein kan het zich niet veroorloven om een situatie te creëren waarin iemand een ander aan kan vallen. Daarom moet de staatsmacht volledig en overweldigend zijn.
De volgende passage, over de slachtoffers van mensen die onrecht plegen, laat wederom de anafoor en antithese zien. Geheide slachtoffers zijn mensen [tekst op 4-6 slide]:
Such as have the things that we want, either as necessary, or as delightfull.
And such as are farre from us.
And such as are at hand […]
And such as wee have injured often before.
And such as never before […]
And our Friends
And our Enemies.
Door de opsomming benadrukt Hobbes dat er vele categorieën mensen zijn die openlijk schade toebrengen aan anderen. Het ritme dat ontstaat is zowel aantrekkelijk als angstaanjagend. De tekst schept een beeld van een permanent onzekere en onveilige omgeving. De antithese creërt hetzelfde effect. Zowel mensen die ver verwijderd zijn, of die dichtbij zijn, die eerder geschaad zijn, maar ook zij die we niet eerder geschaad hebben, en zowel vrienden als vijanden zijn een makkelijke prooi. Iedereen dus eigenlijk!
'Hiermee nodigt zijn vertaling de lezer uit om zich te identificeren met de positie van de dader'
Naast de anafoor en de antithese laat de passage nog een stijlmiddel zien waarmee Hobbes de tekst manipuleert. Hobbes gebruikt de eerste in plaats van de derde persoon: “such as have the things we want”, “such as are farre from us”, en “such as wee have injured before”, terwijl Aristoteles schrijft over “mensen die hebben wat de daders missen”, “mensen die ver weg zijn”, en mensen wie het juist al een aantal keren is overkomen dat er een rechtszaak tegen hen is aangespannen. Met de toepassing van de eerste persoon benadrukt Hobbes’ vertaling dat “wij” – zowel de lezer als de schrijver – geneigd zijn om met de grootste willekeur eenieder tot slachtoffer te maken, zelfs onze vrienden. Hiermee nodigt zijn vertaling de lezer uit om zich te identificeren met de positie van de dader. Hobbes maakt de tekst persoonlijk.
'Het is de bedoeling dat de lezer zich aangesproken voelt en voor wáár aanneemt wat Hobbes suggereert'
Ken Uzelf
De vraag is waarom hij dit doet. Het begin van de Leviathan doet een soortgelijk beroep op de lezer. Hobbes refereert hier aan het gezegde “ken Uzelf”. Het nut hiervan is, zo stelt Hobbes, dat men allerlei hartstochten in zichzelf zal herkennen die in iedere mens zitten, zoals begeerte, vrees, en hoop. Deze herkenning vormt de bewijsvoering voor Hobbes’ theorie: “als ik [Hobbes] eenmaal duidelijk en helder heb uitgelegd wat ik bij mijzelf heb gevonden, hoeft iemand anders alleen nog na te gaan of hij deze dingen niet ook bij zichzelf aantreft. Een ander bewijs voor deze stellingen is er niet.” Maar een dergelijke bewijsvoering is natuurlijk retorisch in plaats van wetenschappelijk. Hobbes wenst met zijn mensbeeld de lezer een spiegel voor te houden en stelt de lezer een retorische vraag waarop hij geen antwoord verwacht. Is het niet zo dat ook jij wordt gedreven door begeerte, vrees, en hoop? Het is de bedoeling dat de lezer zich aangesproken voelt en voor wáár aanneemt wat Hobbes suggereert. Dergelijke retorische bewijsvoering past Hobbes dus al in ‘A briefe’.
Zoals gezegd bespreek ik in mijn hoofdstuk nog meer passages van Hobbes’ vertaling, die gezamenlijk een beeld schetsen wat Hobbes met deze tekst van Aristoteles beoogd en hoe hij de tekst van Aristoteles leest. Ik wil hier daarnaast nog iets zeggen over de inhoud van de oorspronkelijke tekst, en dan met name over de opvallende afwezigheid van een ethische visie op de goede redenaar. De meeste klassiek filosofen legden een expliciet verband tussen ethiek en retoriek. Cicero en Quintilianus, bijvoorbeeld, benadrukten dat de redenaar zélf een goed karakter dient te ontwikkelen en alleen zo een ideale redenaar kan zijn. De beste redenaar is tegelijkertijd een wijs staatsman of deugdzame burger die het algemeen belang dient met zijn spreekkunst. Cicero stelt dan ook dat de verschillende disciplines in het onderwijs – in de kunsten, de filosofie, en de retorica – een eenheid vormen. Alleen de wijze man, middels zijn inzicht in een hogere natuurlijke orde, kan echt welsprekend zijn.