Het wandelaartje

Datum 16 juni 2009

Zijn naam was Marc. Hij droeg een geruite pet in de winter en had een bruinverbrande schedel in de zomer. Nog meer dan anders leek hij dan op Pablo Picasso: kale glimmende karakterkop, grote donkere ogen, diepe groeven in de wangen.

Zijn naam was Marc. Hij droeg een geruite pet in de winter en had een bruinverbrande schedel in de zomer. Nog meer dan anders leek hij dan op Pablo Picasso: kale glimmende karakterkop, grote donkere ogen, diepe groeven in de wangen.Niet schilderen was zijn kunst, wel leven in eenvoud. In het stadje waar ik opgroeide kende Marc iedereen, en iedereen kende Marc. Hij verliet op jonge leeftijd het strenge katholieke weeshuis waar hij werd grootgebracht, kwam in mijn stad terecht, kreeg een baan als lader-losser bij een transportbedrijf, en ging in een klein arbeidershuisje wonen. Marc was helemaal alleen op de wereld, maar op een dag moet hij besloten hebben dat hij best van zijn stad zijn familie kon maken.De straten waren zijn huis. Het wandelaartje, werd hij ook wel genoemd. De eenzaamheid tussen vier muren overwon hij door dagelijks lange wandelingen te maken. Hij groette iedereen. Ne goeiendag, klonk het dan luid, en hij stak zijn hand in de lucht. Hij drong zich aan niemand op, maar in zijn ogen las je altijd de hoop dat je even een praatje met hem zou maken. Het ging dan over het weer, over de klusjes die hij voor sommigen mocht opknappen, over de bloemen die hij in zijn tuintje zag bloeien. Klagen deed hij nooit, glimlachen altijd.Afgelopen zaterdag ging ik naar de begrafenis van Marc. De avond voordien had ik gehoord dat hij onverwacht overleden was. Alleen, thuis, zittend op de bank. Echt persoonlijk had ik hem nooit gekend, hem wel altijd gegroet en af en toe met hem gepraat, maar toch wilde ik afscheid nemen. Tegelijk ging ik naar zijn begrafenis omdat ik bang was dat de kerk leeg zou zijn. Iedereen wist wie hij was, maar wie kende hem echt goed? De gedachte aan de kist van Marc in een bijna lege kerk maakte me droevig. De kerk was niet leeg. Ze zat afgeladen vol. Er waren zelfs stoelen te kort. Tientallen mensen hadden hetzelfde gedacht als ik: deze man mogen we niet in de steek laten, ook niet nu hij er niet meer is. Velen knikten me toe, alsof ze stilzwijgend zegden: jij ook, mooi dat je er bent, jammer dat we het wandelaartje nooit meer zullen zien.Terwijl ik de priester hoorde praten over de schoonheid van de eenvoud dacht ik: dit is mijn antwoord op de vraag die sommigen me stellen, waarom ik nog steeds elk weekend terugkeer naar mijn stadje in West-Vlaanderen, terwijl ik in Brussel toch alles heb. In Brussel heb je alles, maar dit niet: een gevoel van verbondenheid met je stadsgenoten wanneer iemand als Marc overlijdt. Als Marc in Brussel was terechtgekomen, had hij de eenzaamheid maar moeilijk kunnen overwinnen. Misschien had hij zelfs het leven niet kunnen dragen. Elke dag zie ik in de wijk waar ik woon mensen ronddwalen, op zoek naar een vriendelijk woord, een glimlach, vijf seconden aandacht. Maar niemand heeft tijd, iedereen heeft het druk-druk-druken snelt verder. In de anonieme mensenzee van Brussel gaan elke dag mensen als Mark kopje onder. Ze kopen het goedkoopste bier in de supermarkt om de hoek en verliezen elk gevoel van richting in hun leven.Tijdens de begrafenis besloot de priester zijn woorden over Marc met een stukje uit het gedicht 'Eenvoud' van Alice Nahon. Het is een gedicht dat hem op het lijf was geschreven, zei hij:

Ik voel m'n ziel verwant met kleine simpele dingen,Die op ons wegen staan als bloemen van het veld...,Verdoken in het gras, door weinigen geteldIk hou van Brussel, maar hieraan zal ik nooit wennen: aan de vele wandelaartjes voor wie niemand oog heeft, verdoken in het gras, door weinigen geteld.

Ann De Craemer is medewerker programmering van deBuren. Wekelijks schrijft zij voor deze website een column uit eigen naam.