Waar een Grote Oorlog klein in kan zijn

Datum 16 juni 2009

De komende weken reist de Nederlandse correspondent Pieter-Bas van Wiechen per fiets door België om het land beter te leren kennen. Voor deBuren schrijft hij wekelijks een column over zijn tocht. Deze week: de Westhoek.

Het gestommel verstilt en langzaam wordt het weer drukker op de weg. Paarden en vooral heel veel mannen komen uit zijwegen en sluiten zich aan bij de stoet die zich langzaam richting het stadje beweegt. Het desolate landschap waar ze vandaan komen krijgt weer meer kleur en niet veel later klinkt de verlossing van mensen die het zo te horen naar hun zin hebben. Het lijkt surrealistisch maar hier midden in de ellende ontpopt zich ineens een stad. In woonhuizen, boerderijen en schuren: overal slapen, drinken, praten en feesten mensen. Talloze cafe's zonder schreeuwerige uithangborden en helse verlichting maar met het vertrouwde kabaal van een grootstedelijke uitgaansstraat. Dames op de hoek van de straat lachen mannen schalks toe. Ze wenken en verschillende van hen kijken ondeugend om en gaan met hen mee de nacht in. Hier gebeurt het, welkom in Poperinge, het Parijs van het noorden.Zo moet het geweest zijn. Poperinge in de Vlaamse westhoek was gedurende de Eerste Wereldoorlog de plek waar de manschappen die even vrij kregen van het front zich ophielden. Een kleine provinciestad die even de allure kreeg van metropool. Een kosmopolitisch centrum waar duizenden mensen uit verschillende landen zich ophielden, van West-Vlaming tot Brit en van Canadees tot Indiër. Zo zinderend als het ooit was, zo slaperig is het nu als ik Stefaan Paelinck moet geloven. Ik ontmoet de voor een kroegbaas wat schuchtere West-Vlaming samen met Sandra, een vriendin, bij de lokale Chinees. Crystal Palace is zo ongeveer de enige plek waar het stadje op deze avond nog een beetje leeft. Stefaan heeft mij zojuist een slaapplaats aangeboden omdat ik volgens hem nergens anders zou kunnen slapen in Poperinge.      'In Poperinge gebeurt nooit wat,' vertelt hij. 'Ik ben zo ongeveer de enige reislustige Poperingenaar.' Stefaan, geboren in Congo, verliet zijn geboorteland vrij snel om zich met zijn ouders te vestigen in het uit de kluiten gewassen dorp. Jaren later nam hij het café van zijn vader over en sindsdien opent hij elke dag om half negen zijn deuren voor dezelfde mensen. 'Als ik te laat ben, bellen ze bij mij thuis aan,' vertelt Stefaan. Eens per jaar laat hij zijn stamgasten in de steek en geeft hij zijn reislust de vrije loop. Voor Stefaan geen Oostende of Blankeberge maar verre oorden als Guatemala, Thailand of West-Afrika. Langer dan twee weken van huis zit er niet in, want dan zou hij zijn klandizie weleens kwijt kunnen raken. 'Ja, dan kan ik niet meer naar de kroeg!' roept Sandra lachend. Sandra is behalve 'een' vriendin van Stefaan ook een van zijn stamgasten. Zij is duidelijk minder reislustig want zelfs bij het horen van de plaatsnaam Ieper trekt ze direct een vies gezicht: 'Die van Ieper zijn heel anders dan hier! Ze zijn daar veel duurder... en arroganter.'De volgende morgen, vlak voor de kroeg opent, vertrouwt Stefaan mij toe dat hij nog steeds droomt van een leven ver weg van dit kleine, onveranderlijke kringetje. Hij laat ons trots zijn café zien dat is gevestigd in een oude kerk. Buiten wijst hij me op de in de muur gekerfde initialen die soldaten hier een kleine honderd jaar geleden achterlieten. Sporen van een tijd waarin Poperinge er nog toe deed. Eigenlijk had Stefaan, ondanks alle verschrikkingen, toen zoveel beter in deze stad gepast dan nu. Als ik het cafe verlaat om weer op pad te gaan, kijkt hij me wat beteuterd na, je ziet hem denken 'kon ik maar mee.'De volgende dag rijd ik, alle waarschuwingen van Sandra ten spijt, door naar Ieper. En ik moet haar gelijk geven: deze stad lijkt in alles de tegenpool van Poperinge. Ieper heeft de taak van bruisend oorlogscentrum overgenomen. Ironisch maar waar: tijdens de oorlog lag Ieper in puin en maakten buitenlanders hun geld op in Poperinge, tegenwoordig wordt Ieper overspoeld door toeristen met op het menu steevast: een rondje (loop)graven, het Flanders Fields Museum, frieten op de markt, The Last Post bij Menenpoort en een doosje pralines toe. De Vlaamse Westhoek heeft op mij al langer een bijzondere aantrekkingskracht. Niet vanwege het landschap, de mensen of het soms bijkans onverstaanbare dialect, maar omdat de regio geschiedenis tot in zijn poriën heeft. Ik maakte voor het eerst echt kennis met het gebied op excursie tijdens mijn studie geschiedenis. De Grote, voor ons Nederlanders zo onbekende, Oorlog greep me vast en ik wist dat hij me nooit meer los zou laten. Hoe denkt een mens als hij vrijwel zeker weet dat hij dit spektakel niet zal overleven? Maar sinds ik in België woon is er een nieuwe fascinatie bij gekomen: AVV-VVK, Alles Voor Vlaanderen, Vlaanderen Voor Christus. 'Om Vlaanderen beter te kunnen begrijpen, moet je een keer op de IJzerbedevaart geweest zijn,' hadden meerdere collega-correspondenten mij verzekerd toen ik hier aankwam. De IJzerbedevaart is de jaarlijkse herdenking van Vlaamse slachtoffers van de Eerste Wereldoorlog. Het evenement vindt plaats bij de IJzertoren in Diksmuide, een tweeëntwintig etages hoog museum over de Eerste Wereldoorlog en de Vlaamse beweging. De IJzerbedevaart is het hoofddoel van mijn tocht. Op de weg naar de toren kleurt alles om mij heen langzaam geel-zwart met petjes, t-shirts, sjaaltjes en vooral heel veel vlaggen, allemaal in het teken van de Vlaamse Leeuw. Aan zoveel nationalisme om mij heen ben ik niet gewend. Nederland kleurt alleen oranje op koninginnedag en bij sportwedstrijden, onze driekleur gaat alleen op bevrijdingsdag uit. Iedere keer als rood-wit-blauw op een andere plek opduikt krijg ik een vieze bijsmaak. In Vlaanderen is het regionale stuk stof elke dag op talloze plekken te zien, hier in Diksmuide is hij vandaag echt overal.Om half drie begint de bedevaart, er worden toespraken gehouden, een orkest speelt wat korte stukken en er worden kransen gelegd. Het geheel komt op mij nogal bevreemdend over, het heeft iets weg van een Roomse kerkdienst, traag, slecht theater. Als voorzitter van het IJzerbedevaartcomite Walter Baeten zijn speech houdt, begrijp ik het helemaal niet meer. Eerst roept hij op tot verdraagzaamheid en pacifisme om daarna meteen een draai van honderdtachtig graden te maken en de Walen een veeg uit de pan te geven. De oorlog lijkt hier haast onethisch ver weg. Terug in Ieper besluit ik mijn licht op te steken bij Piet Chielens, directeur van het internationaal georiënteerde Flanders Fields Museum. Bij het horen van de termen IJzerbedevaart en IJzerwake laat hij met een zucht zijn hoofd in zijn handen zakken. 'Daar wordt nog steeds politiek bedreven over de hoofden van de doden van de Oorlog,' brandt hij los met een zekere hulpeloosheid in zijn stem. 'De oorlog heeft een rol gespeeld in de Vlaamse bewustwording maar de nuance is zoek. Neem bijvoorbeeld het hardnekkige verhaal dat er vooral veel meer Vlaamse soldaten zijn omgekomen dan Waalse, dat is volledig achterhaald. Toch dringt dit niet tot de Vlaamse beweging niet door, het verhaal van de oorlog is daar een totaal eigen leven gaan leiden.'   Als buitenstaander zie ik wel wat in Chielens visie. De Grote Oorlog is in Vlaanderen voor velen de kleine oorlog van de Vlaamse emancipatie geworden. Zouden die soldaten het toen ook zo gezien hebben? Of streden ze voor een grotere zaak in naam van vrede, vrijheid en internationaal broederschap? Misschien begeef ik me op glad ijs maar ik ben bang dat veel Vlaamse slachtoffers van deze zinloze oorlog zich nu omdraaien in hun graf bij zoveel nationalistisch vertoon terwijl het land waar zij voor streden uit elkaar dreigt te vallen.