Schrijfresidentie 2017

Josefien

door Kees de Haan

Datum 17 oktober 2017

Achttien jonge schrijvers kregen tijdens de schrijfresidentie in Parijs de opdracht een artistieke reactie te schrijven over het thema 'geluk' ofwel het thema 'tijd'. Kees de Haan raakte betoverd door Josephine Baker en danst zich in vier brieven naar haar toe.

© Louis Gaudin

Josefien

Brieven aan Josephine Baker

Lieve Josefien je namen die al tochten voor je aankomt,

Met spoedoverleg van de muren waartussen je verschijnt (we moeten
we moeten groeien, of ze danst ons de voegen uit de kaken)
ik zet me liever schrap en dicht aan de grond genageld. 

Jou te mogen omgeven, een stap in het oog van je niets ontziend
wervelen. In iedere kier breng je het stof in zichtbare siddering dat
de lucht verpoedert tot condenswolken- zwart pareldauw, mijn moesson,
maak een eind aan de snakkende droogte van mijn gortig mompelen.
Dans dit huis tot woestijn en wees dan oase, matzes en morgana
voor mijn part. Met al mijn rotsen rol ik je tegemoet.

Een taxirit op Franse wijze, dat wil zeggen dans die roffelt op het dak
dat de regen om te lachen wordt. Het idee alleen, dat ik je boven me kan dragen,
al swing je me tot stamppot; het werkt me de winter door. In een koud bed
rond je beeltenis grommen en me warmen aan het balsemend tijgerdeinen
van jouw charleston.

Krullende sauvage, er bestaat geen wonderland dan waar jij de
kamers laat krimpen. Ik loop van je over. Twee klakkende hielen naar jou op weg,

Je biddende rups op bladmuziek

*

Zachte Josefien schuurspons lieve steen, 

Lucifers lichten zich aan mijn rijpende baard van geduld.
Ik zie hun leven als het jouwe en integendeel het mijne:
vlammend geboren, warmtrillend stralen en voldaan te doven.

Sinds ik me aan je optrok ben ik rob gaan heten en bovendien door angela
op mijn vinnepoten gewezen. Het donker slinkt mijn voorraad speklaag
en van je blikken honger ik naar een immer lege maag. Ik ben een
zoetwaterhond en hoest aan de voet van het baikalgebergte, waar jij
op ijzingwekkende hoogte het toppunt van mijn mogelijkheid overstijgt.

Ik probeer een stap naar voren met licht gebogen benen. Maar mijn knieën knikken
alsof ze nee willen zeggen, nee. Ik deins achteruit, nee stap terug vooruit. Ik peins, ik wijfel, ik deins –ik dans. En ik dans. Twijfel twist mijn heupen en wankelt mij tot wals. Besluiteloos ballerina ben ik op geen andere klanken dan de angst, Josefien, ik dans.

Nu weet ik wie je bent, mon amour, en het wordt mijn leven om bij
iedere beweging van verlegenheid te sterven, want zo is je swing,
een lofzang van scrupules,

Je gestroomlijnde houtje-touwtjeduif

 

En ik dans. Twijfel twist mijn heupen en wankelt mij tot wals.

Lieve Josefien matrijs waaruit ik tranen giet,

Aanname: er zijn tranen. Hypothetisch huil ik een rioolleiding leeg,
maar ik kan de kraan niet concluderen. Ratten hameren als spechten
spijkers uit mijn gekruisigde ogen- wat heet: ze hangen. Deze coyote
staat op een catroonesk punt van begeven.

Ik zie jou, wulpse loopvogel, aan mijn zicht ontstijgen in een glinsterende
stofwolk, terwijl ik met wijduitslaande armen in de afgrond schiet. Een enkele
veer uit je tooi tussen mijn lippen en ik trappel tellen lang in het luchtledige.
Het is wachten tot de zwaartekracht zich ontketent en de val, de val die ik
voor jou nu al weken val Josefien, ik heb zo lang gewacht.

Je hebt me onderzocht en uitgetest, ieder aanzoek proefondervindelijk
uitgesteld. Je wilde zien hoe ik van wanhoop zou gaan gutsen, mijn nerven
snijden, hoe ik weggewuifd vanzelf voorzichtig mijn tanden zou gaan wegbijtelen.
Maar mijn blijk was mijn hout liefste, jouw negeren te verdragen als het mos
in mijn rimpels. Het spijt me nu, nu alles wat ik voor je droeg is weggeschoren
door de herfst van jouw hoogmoed.

Met kale armen timmer ik mijn oogleden dicht. Je hebt me eindelijk zover
gekregen, niet meer te kijken, niets te zien, niets te zien: een charleston.
Twee stappen en ik dans. Je bent hier en hoor mijn bladmuziek waarop we al die tijd hebben getwist en gezongen. De vierde roep is de laatste schreeuw nog niet.

Je witte muis in waterrad

*

Lieve Josefien heet mijn warme bliksem,

In de lente de Venus van mijn fruits de mer en ik kruidde je
lauwersalade tot keizerin in de zomer. Mijn bloed heilig gestoofd
bij het drinken van jouw gloeiende septemberwijn.

Vanochtend zonk er kool in mijn schoenen, spitskool die eetlust vraagt
om af te bijten, want wildschotel volgt en de kaasfondue, goulashsoep,
de vla en het bonbonnetje toe. Buiken is uitgesloten want nog voor ik kan
roken strooit een norse neger spruiten uit de schoorsteen. Het grote boek
aan letters van taai roggebrood: dit is je lichaam.

Ik heb zonder morsen geslikt voor je verkilde en je koude maaltijd
zuur verteerd. Afdouchen in de damp van overvolle zalen, zalen
waar ik vol van zit, en des te voller de halfleegte der glazen. Ik sport wel,
dagelijks hordeloop ik je achterna, maar het weegt me enkel zwaarder.

Maar wanneer ik dan aan het herkauwen ben, uit josefiaanse bolimia
je beelden die ik in de diepvries bewaarde, voel ik weer vier extra magen,
die bodemloos echoën mijn josefiele namen: 

Pastinaak me! Raap mijn gaar! Huts de jus en zwoerd mijn mond,
want Josefien je zult me eeuwig smaken,

Je stoute zakbewoner

© Kees de Haan

Kees de Haan (1990) is beeldend kunstenaar. Hij studeerde Beeld en Taal aan de Gerrit Rietveld Academie. Hij danst, bakt taart, spreekt mensen toe en maakt sculpturen die vaak stuk gaan. Zijn werk is speels en treurig. Het gaat over dromen en idealen die op de realiteit botsen. Kees is daarin erg breekbaar. Het biedt troost om te zien hoe hij daarmee omgaat.