Journalistieke infrastructuur en innovatie: wat kunnen Vlaanderen en Nederland van elkaar leren?

Datum 22 september 2017

Onze commissie is het vervolg op een eerste conferentie over evolutie en innovatie in de Vlaamse en Nederlandse media afgelopen najaar in het Vlaams Cultureel Centrum De Brakke Grond in Amsterdam. De slotsom was kortweg: ‘We moeten meer samenwerken’.

I. Om de mogelijkheden voor samenwerking op ons terrein te verkennen heeft het Nederlandse Stimuleringsfonds voor de Journalistiek onze commissie ingesteld die ik, om te beginnen, graag aan u voorstel.

 

Ik begin met prof. Leen d’Haenens van KU Leuven en eerder werkzaam bij de Radboud Universiteit Nijmegen, want het was haar afscheid als bestuurslid van het Nederlandse Stimuleringsfonds dat vorig jaar de aanzet is geweest voor deze conferentie en deze commissie. Aan Vlaamse zijde is verder lid Dirk Vanhegen, als voorzitter van Medianetwerk Vlaanderen spin in het web, en eerder actief zowel in de regionale omroep als binnen commerciele radio en televisie. Aan Nederlandse zijde is lid Andra Leurdijk, zelfstandig media-adviseur en eerder verbonden aan het ministerie van OCW en adviesbureau TNO Sociale Technologie en Beleid, en bovendien bestuurslid van het Stimuleringsfonds. Dan de voorzitter; ik ben emeritus-hoogleraar Journalistiek en Media, eerder verbonden aan de Radboud Universiteit Nijmegen en de Universiteit van Amsterdam, en lang werkzaam geweest als beleidsadviseur bij de NOS, nu NPO, de Nederlandse openbare omroep. En ik stel u heel graag voor aan onze secretaris: Maike Olij, tot vorige week werkzaam bij de NPO en nu dus voor ons!

Als van geboorte Brabander was ik vaak betrokken bij initiatieven tot samenwerking tussen Noord en Zuid binnen ons taalgebied, maar heb ik  daarbij gemerkt dat goede bedoelingen alleen niet voldoende zijn.

 

Mijn eerste ervaring in dit verband betrof, veertig jaar geleden bij de NOS, de poging tot het opzetten van een gezamenlijke langegolfzender op de radio. Dat is toen volledig in goede intenties blijven steken. Met NOS-voorzitter Erik Jurgens schreef ik in 1977 in het tijdschrift Ons Erfdeel:

“Het omroepbestel bevordert wellicht de culturele integratie binnen de landsgrenzen, maar belemmert de integratie voor zover het betreft verwante cultuurgemeenschappen in verschillende landen.”

Volgens mij geldt dit veertig later nog steeds. Een meer recent initiatief, waarbij ik zijdelings betrokken was en dat nog steeds bestaat, is BVN, met naar men beweert het ‘beste’ van de Vlaamse en Nederlandse televisie.

 

 

II. Onze commissie komt eind jaar met een advies. We richten ons op drie onderwerpen.

 

Op de eerste plaats gaat onze aandacht uit naar de kwaliteit van de journalistieke infrastructuur in beide landen. De term journalistieke infrastructuur ontlenen we aan de Nederlandse commissie-Brinkman die er tien jaar geleden voor pleitte om het oude, verkokerde pers- en omroepbeleid achter ons te laten, en overheidssteun voortaan te richten op wat werkelijk op het spel staat: het waarborgen van een gezonde journalistieke infrastructuur.Onze eerste vraag is dus: hoe staat het intussen met deze infrastructuur in beide landen? Wat is de omvang van de middelen, en mogen we wel spreken van professionele journalistiek op alle vlakken: landelijk, regionaal en lokaal? Om ook in de toekomst relevant te blijven, is innovatie het kernwoord: hoe is het gesteld met het innovatief vermogen van mediaondernemingen om de omslag te maken naar digitale platformen en nieuwe verdienmodellen? Ons tweede aandachtspunt betreft een vergelijking van het mediabeleid in beide landen. Hoe ziet het overheidsbeleid ten opzichte van journalistiek en media eruit: hoeveel geld gaat erin om, welke instrumenten worden ingezet, en wat zijn de beleidsprioriteiten? En wat valt er te zeggen over doelgerichtheid en doelmatigheid? De derde vraag sluit aan op de slotsom van de vorige conferentie, en gaat over de mogelijkheden tot samenwerking en kennisdeling in ons taalgebied. Ik gaf het al aan; de intenties zijn veelal in orde, maar de resultaten niet evident. Daarom kijken we naar de mogelijkheden en belemmeringen voor samenwerking. Zijn er goede voorbeelden waarbij we van elkaar kunnen leren, en als het misging, waaraan was dat dan te wijten?

 

Dit zijn grote vragen. Maar we zijn een kleine commissie met beperkte middelen, en daarom verrichten we een verkenning, of om in goed Nederlands: een ‘quick scan’. Onze aanpak is bijpassend: nauwelijks nieuw onderzoek, want we weten best al veel, maar een studie op basis van beschikbaar bronnenmateriaal en gevoed door gesprekken met deskundigen uit het veld.

III. En nu een impressie van onze eerste indrukken.   Kwaliteit van de journalistieke infrastructuur 

 

De eerste vraag bleek meteen ook een lastige: hoe staat het met de kwaliteit van de journalistieke infrastructuur in onze landen? We proberen zicht te krijgen op de globale bedragen die beschikbaar zijn voor journalistiek, maar we merkten dat het niet simpel is: bij de pers en commerciële omroep stuit dit op de beslotenheid van ondernemingen, en bij de openbare omroep op de beperkte transparantie van geldstromen.

 

Gelukkig is ook veel informatie wel beschikbaar, vooral dankzij het onderzoek dat, in Nederland, het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek en het Commissariaat voor de Media al vele jaren verrichten. In Vlaanderen gebeurde dat onder meer door het Steunpunt Media dat na vier jaar werken vorig jaar weer is beëindigd.

 

Voor meting van het mediagebruik is er nu de Digimeter, en voor informatie over concentratievorming kunnen we terecht bij de Vlaamse Regulator voor de Media, maar het algemene beeld is toch dat er hier een beperkte traditie van continue onderzoek en monitoring bestaat. Binnenkort presenteert het Stimuleringsfonds in Nederland een digitaal platform waarop alle relevant mediaonderzoek bijeengebracht wordt.

 

Wat zou het mooi zijn als Vlaanderen bij dit initiatief betrokken zou kunnen worden.

Zowel in Vlaanderen als in Nederland kennen we geconcentreerde mediamarkten, met veel titels in handen van weinig mediahuizen, die vaak in beide landen actief zijn. De journalistieke kwaliteit lijkt voorshands aardig op orde, maar de meerstemmigheid staat onder druk. Dat geldt vooral voor de kleine schaal, bij regionale en lokale journalistiek, waar we vaak al blij zijn - onder het motto: iets is beter dan niets - met elke vorm van nieuws van dichtbij, terwijl intussen wel de klassieke waakhondfunctie erodeert.

 

Uit onderzoek van het Stimuleringsfonds in Nederland blijkt dat vooral in gemeenten met minder dan 50.000 inwoners het relevante lokale en regionale nieuwsaanbod onder de maat is. Zo zijn er witte vlekken in het medialandschap ontstaan, waar de burger verstoken blijft van relevant nieuws, vooral op plaatselijk vlak.

 

Vlaanderen verkeert in menig opzicht ‘in nauwere schoentjes’ dan Nederland, waar de markt immers driemaal zo groot is en de redacties navenant groter. Maar het voordeel van schaalgrootte moet ook weer niet overdreven worden, waarschuwen onze gesprekspartners, want het kan ook leiden tot een gebrek aan scherpte.

 

Waar in Nederlandse persondernemingen in het verleden de visie en verantwoordelijkheden soms zoekgeraakt zijn en veel geld is gestoken in de vlucht naar voren, zijn Vlaamse familiebedrijven trouw gebleven aan hun missie en stiel, en hebben ze uiteindelijk Nederlandse bedrijven kunnen overnemen, voorshands – zoals ook in de vorige bijeenkomst in de Brakke Grond bleek – tot tevredenheid van betrokken partijen.

Voor de toekomst zijn er zorgen over het voortbestaan van de journalistieke infrastructuur door de opmars van mondiale spelers als Facebook en Google op basis van personalisering van zowel nieuws als reclame. Deze communicatiebedrijven – en niet: mediabedrijven – vervangen redacties vervangen door robots, en harken intussen het meeste reclamegeld binnen. Aldus tasten ze de positie en levensvatbaarheid van nationale nieuwsorganisaties aan, en daarmee ook de nationale en Europese oriëntatie en worteling van media en journalistiek.

 

In één moeite door staat ook de bijdrage aan wezenlijke journalistieke functies in onze samenleving op het spel, zoals het adequaat informeren van het publiek, het controleren van de macht en het bieden van een openbare ruimte voor debat.

Groter nog dan de economische dreiging zijn de risico’s van deze transformatie voor de onafhankelijkheid en de betrouwbaarheid van de journalistiek, en daarmee voor het vertrouwen dat mensen in media hebben. Uit onderzoek blijkt dat dat bij ons nog relatief groot is, maar nu de nieuwsmanipulatie elders op de wereld steeds grotere en groteskere vormen aanneemt, zal dat hier zeker ook zijn weerslag hebben.

Nu nieuwsmanipulatie elders op de wereld steeds grotere en groteskere vormen aanneemt, zal dat hier zeker ook zijn weerslag hebben.

Vergelijking overheidsbeleid

 

Ad II. Wanneer we vervolgens kijken naar het overheidsbeleid dan valt ons op dat de onderlinge verschillen groot zijn. Om kort te gaan: in Nederland is het beleid voor pers en journalistiek beperkt en specifiek van aard, en in Vlaanderen is het eerder het omgekeerde: royaal, maar generiek en indirect. In Nederland gaat het maar om enkele miljoenen per jaar, met als belangrijkste instrument het Stimuleringsfonds met als speerpunt de stimulering van journalistieke innovatie.

 

In België zijn daarentegen maar liefst enkele honderden miljoenen per jaar in omloop, in de vorm van fiscale vrijstelling van BTW voor dagbladen, en aan subsidiëring van de krantendistributie via het staatsbedrijf Bpost. Zoals we veel hoorden zeggen: België steunt bedrijven, zoals Bpost en de mediahuizen, en Nederland vooral de journalistiek.

België steunt bedrijven, zoals Bpost en de mediahuizen, en Nederland vooral de journalistiek.

Als we de Vlaamse generositeit kunnen koppelen aan Nederlandse doelgerichtheid, dan boeken we al veel vooruitgang.

 

Er is een tweede verschil in beleid dat we niet mogen negeren. In Nederland ligt het primaat bij de beleidsbepaling in de ambtelijke lijn, die zorgt voor continuïteit, terwijl in België de verhoudingen meer gepolitiseerd zijn door de aanwezigheid van politieke kabinetsmedewerkers. Hier zijn de breuken in het beleid door de tijd heen groter, en de gekozen oplossingen soms minder bestendig.

 

Tegelijk zijn hier ook, zeg ik uit eigen ervaring, duidelijke evoluties aan de gang, waarbij Vlaanderen gaandeweg meer aanhaakt bij de noordelijke beleidscultuur, en minder bij de zuidelijke traditie.

Zelf was ik in Nederland actief voor de Raad voor Cultuur, en ik moet zeggen dat ik onder de indruk ben geraakt van de daar gekozen lijn voor het cultuurbeleid op de lange termijn, met enerzijds structurele steun ten behoeve van een goede basisinfrastructuur voor cultuur en media die zorgt voor continuïteit, en anderzijds adhoc subsidies voor nieuwe initiatieven die moeten zorgen voor voldoende innovatie en dynamiek.

Mogelijkheden tot samenwerking en kennisdeling

 

Ad III. De genoemde verschillen in achtergrond en cultuur tussen Vlaanderen en Nederland zijn evenzeer van belang bij het derde aspect: de mogelijkheden tot kennisdeling en samenwerking.

 

Juist hier is een combinatie van goede wil, welbegrepen eigenbelang en gevoel voor verhoudingen wezenlijk, juist vanwege onze verschillen. Want we worden, zoals een gesprekspartner het treffend verwoordde, gescheiden door dezelfde taal. Separated by the same language, heet dat in het Engels, om de grote cultuurverschillen tussen de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk te verklaren.

 

Tussen ons is er, op bescheiden schaal, iets vergelijkbaars aan de hand. Cultuurhistoricus René Cuperus schreef onlangs in zijn column in de Volkskrant heel beeldend over de ‘culturele fricties’ tussen Frankrijk en Nederland, die opspelen in de huidige, gespannen verhouding binnen Air France-KLM: “Een elitair-hiërarchische cultuur versus een egalitaire vergadercultuur. Gevoel voor decorum tegenover lomp pragmatisme. Katholieke geslepenheid tegenover calvinistische scherpslijperij.” Ik wil maar zeggen: als we willen slagen, dan moeten we onze onderlinge culturele verschillen niet wegpoetsen, maar er ons voordeel mee doen en kijken naar wat ons bindt.

Als we willen slagen, dan moeten we onze onderlinge culturele verschillen niet wegpoetsen, maar er ons voordeel mee doen en kijken naar wat ons bindt.

De landsgrens levert beperkingen op, want we leven nu eenmaal in verschillende redactionele ruimten, maar als professie en als sector hebben we wel te maken met dezelfde uitdagingen. En onze gedeelde taal biedt unieke mogelijkheden om onze ervaringen uit te wisselen en van elkaar te leren.

 

Het is ons tijdens onze rondgang opgevallen dat er al aardig wat goede voorbeelden zijn van onderlinge samenwerking en uitwisseling, maar deze zijn veelal bescheiden en bottom-up, en drijven vaak meer op de inzet van mensen dan van instellingen. Heel charmant allemaal, maar ook nogal fragiel. Wat ons betreft mogen we dus gerust een tandje bijsteken, en mogen we van onze overheden verlangen hiervoor de noodzakelijke randvoorwaarden te scheppen.

 

Als we kijken naar wat er in beleid en praktijk al wel goed gaat en waar we van elkaar kunnen leren, dan zijn ons aan Nederlandse kant vooral de goede mediamonitoring, de gerichte steun aan innovatie en de experimenten met regionale mediacentra opgevallen. Aan Vlaamse kant is ons vooral bijgebleven de samenwerking van de driehoek tussen industrie, overheid en instellingen van onderwijs en onderzoek in de zogenoemde ‘triple helix’. Ook iMinds en het onderzoek via de Digimeter werden vaak genoemd.

 

Eveneens vermeld wordt het Fonds Pascal Decroos, inmiddels omgedoopt tot Journalismfund.eu, dat naar het voorbeeld van het Stimuleringsfonds Challenges gaat organiseren om nieuwe digitale journalistieke initiatieven een kans te geven.

 

Een goed idee, hoewel sommigen zich afvragen in hoeverre hier een rol ligt voor de fondsen, of dat bedrijven zelf, en zeker grote bedrijven, hun eigen verantwoordelijkheid moeten nemen. Dat klopt, maar de ervaring leert ook dat deze terughoudend zijn om hun ervaringen met anderen te delen, en als het al gebeurt, dan is het achteraf en betreft eerder de eigen successen dan het falen.

Fondsen kunnen als breekijzer dienen om de innovatie in de hele sector te versterken.

Fondsen kunnen als breekijzer dienen om de innovatie in de hele sector te versterken, voor grote en kleine partijen, juist ook omdat innovatie veelal van buiten komt of van kleine spelers.

 

 

IV. Tenslotte

 

We doen als commissie ons werk vanuit een gevoel van urgentie over de grote uitdagingen die mondiale spelers vormen voor de nationaal georiënteerde nieuwsorganisaties in onze landen. We zijn ervan overtuigd dat deze problemen tevens nieuwe kansen en oplossingen bieden.

 

Meer nadruk op de gedeelde taal en identiteit van onze gemeenschappen zou volgens ons weleens het beste antwoord kunnen zijn op bedreigingen van buiten en een uitdaging tot onderscheid tegenover de dreigende gelijkschakeling, nu en in de toekomst. En dan helpt het niet als we met de ruggen naar elkaar blijven staan, maar moeten we bereid zijn van elkaar te leren, samen te werken, en te kapitaliseren op onze verschillen.

We moeten bereid zijn van elkaar te leren, samen te werken, en te kapitaliseren op onze verschillen.

Vijf concrete stappen voorwaarts

 

U heeft veel voorbij horen komen, maar laten we tot slot vijf punten noemen waar we concrete stappen voorwaarts kunnen maken.

 

Op de eerste plaats is goede monitoring van de journalistieke infrastructuur en media-ecologie in onze landen een voorwaarde om bestaand beleid te evalueren en effectief nieuw beleid te ontwikkelen. In Nederland zijn we, vanuit onze calvinistische en boekhouderige traditie, goed in het signaleren van problemen, maar bescheiden in het maken van beleid. Hier is het beleid veelal ruimhartiger, maar blijkt de effectiviteit en bestendigheid een punt.Omdat we in één en hetzelfde taalgebied leven, veel gedeelde belangen en bezit hebben, en vooral omdat de uitdagingen dezelfde zijn, lijkt het ons wenselijk om de monitoring op elkaar af te stemmen, of zelfs gezamenlijk aan te pakken. In de tweede plaats is het gericht stimuleren van journalistieke inhoud en innovatie geboden. Zo steunen we de sector als geheel, grote en kleine bedrijven, en belangrijker nog: we dienen zowel de economie als de democratie in onze landen. Het beste is een tweesporenbeleid: breed economisch topsectorenbeleid en gericht mediabeleid. Op de derde plaats is meer samenwerking nodig binnen en tussen nationale en regionale media in onze landen, om te beginnen in grensgebieden, om onafhankelijke, professionele journalistiek te bevorderen en de kaalslag op kleinschalig vlak te stoppen. Als vierde punt vinden we dat tripartiete afstemming tussen mediasector, overheid en onderzoek en onderwijs noodzakelijk is voor een goede en innovatieve infrastructuur. In Vlaanderen hebben we daarvan mooie voorbeelden gezien. In Nederland kondigt de overheid nu allerlei studie en overleg aan; het is goed om daarbij de driehoek in het oog te houden. Tenslotte vinden we dat initiatieven tot kennisdeling en samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland minder ad-hoc en van personen afhankelijk moeten zijn, en dat overheden actief de voorwaarden dienen te scheppen voor meer stelselmatige samenwerking. Daarbij moet de verbinding gezocht worden tussen initiatieven van onderop, en afstemming en stimulering van bovenaf.Vroeger stonden beide vaak los van elkaar, en werd er meer samen gesproken en gegeten dan daadwerkelijk gehandeld. Om de voortgang te kunnen volgen, zou het goed zijn als de verantwoordelijke bewindslieden in beide landen voortaan in hun periodieke beleidsbrieven een apart luik zouden besteden aan de samenwerking bij journalistiek en media in ons taalgebied.

 

 

Ik heb een inkijk geboden in onze eerste activiteiten, en ik nodig u graag uit om met uw suggesties te komen. In de volgende conferentie, wellicht in het voorjaar 2018 in Nederland, zullen we heel graag de resultaten presenteren.

 

 

Ik dank u voor uw aandacht, en: u hoort nog van ons.

 

Jo Bardoel

 

 

 

Jo Bardoel schreef deze tekst n.a.v. het mediaconges dat op 5 september 2017 bij deBuren plaatsvond. Organisatie: Stimuleringsfonds voor de Journalistiek en Vlaams-Nederlands Huis deBuren, in samenwerking met de Nederlandse Ambassade, Departement Cultuur, Jeugd en Media van de Vlaamse Overheid en MediaNet Vlaanderen.