Er moet tenslotte iets te bespreken zijn, nietwaar?

Datum 26 november 2014

Voorafgaand aan het debat Fonkelende Filosofie uit Nederland schreven de twee Nederlandse filosofen Paul Frissen en Andreas Kinneging ieder een opiniestuk. Op 25 november gingen ze bij deBuren met elkaar in gesprek over de positie van de staat in ons denken en in onze maatschappij, in samenwerking met De Debatten (VUB). Vandaag leest u het antwoord van Andreas Kinneging op Frissens column. 'Als ik al commentaar heb op De Fatale Staat dan betreft het vooral wat er niet in staat.'

Voorafgaand aan het debat Fonkelende Filosofie uit Nederland schrijven de twee Nederlandse filosofen Paul Frissen en Andreas Kinneging ieder een opiniestuk. Op 25 november gaan ze bij deBuren met elkaar in gesprek, in samenwerking met De Debatten (VUB). Vandaag leest u het antwoord van Andreas Kinneging op Frissens column.

 

Er staat in Frissens De Fatale Staat niet veel waarmee is het oneens ben, al heb ik bij lezing ervan mijn best gedaan juist dergelijke punten van onenigheid op te sporen. Er moet tenslotte iets te bespreken zijn, nietwaar? Het hele boek is één lang pleidooi voor bescheidenheid – een woord dat hij, als ik het wel heb, trouwens niet gebruikt – in het staatsoptreden. De staat is geen cure-it-all en moet ook niet proberen dat te worden. De wereld is nu eenmaal niet maakbaar, niet planbaar, niet beheersbaar. Man glaubt zu schieben maar wird geschoben. Frissen noemt deze inzichten conservatief. Ik zal dat niet ontkennen. Maar je zou ze ook wijs kunnen noemen. Het is te hopen dat onze politici, ambtenaren én kiezers Frissens woorden ter harte nemen. Dat zou onrealistische verwachtingen voorkomen en de al door Tocqueville gesignaleerde tendens van de staat om zich met steeds meer zaken te willen bemoeien en zo te ontaarden in een despotie – mild of minder mild – de kop indrukken. Veel hoop daarop heb ik echter niet.

Als ik al commentaar heb op De Fatale Staat dan betreft het vooral wat er niet in staat.

1. Frissen zegt het een en ander – ook louter verstandige dingen – over de manier waarop de staat dan wel moet optreden, maar hij zegt niets over wat nu precies de staatstaken zijn en waar de uiterste grenzen liggen waarbinnen de staat dient te blijven. Waarschijnlijk is dat bewust. Frissen meent denkelijk dat dat niet kan. Ik denk daarentegen dat het moet, – zelfs al zou het niet kunnen – omdat de staat zonder dergelijke criteria onherroepelijk zijn bemoeiingen met de maatschappij zal blijven uitbreiden, totdat hij deze geheel met zijn minutieuze regeltjes heeft bedekt (Tocqueville).2. Belangrijker nog vind ik het gemis aan een perspectief op het alternatief. Frissens boek is in essentie een ‘negatieve' exercitie, in de zin dat hij wijst op de aporie van heersend denken en heersende praktijken. Dat is zeer waardevol, maar roept bij de lezer wel de levensgrote vraag op: ‘Maar wat dan wel?' Of betekent het feit dat de staat het allemaal niet aankan, dat we fatalistisch de chaos moeten accepteren? Zijn er dan geen andere ordeningsmechanismen en -instituties die in plaats van de staat, in ieder geval op een aantal terreinen, de orde wel of beter kunnen vestigen en handhaven? Ik denk met name aan de markt en de societé civile. Naar mijn overtuiging is dat namelijk het geval. De staat schiet niet alleen tekort, omdat de wereld nu eenmaal niet maakbaar is. Hij is ook heel vaak schadelijk omdat hij door zijn interventie genoemde andere ordeningsmechanismes geheel of ten dele buiten werking stelt en zo de chaos onnodig vergroot. Hoe ziet Frissen dit? Conservatisme behelst niet alleen kritiek. Het is ook opbouwend.

Eén punt van kritiek heb ik toch ook op wat er wel in De Fatale Staat staat. Dat betreft het populisme. Gezien de bescheiden plaats die het in het verhaal als geheel inneemt, oogt de bespreking ervan enigszins opportunistisch: ‘Dat nemen we ook nog even mee met het oog op de actualiteit'. Het probleem is te groot en de aanzetten van Frissens analyse van het populisme zijn daarvoor te interessant. Wellicht een thema voor een nieuw, apart boek? Het bruggetje dat Frissen gebruikt als rechtvaardiging voor het ‘meenemen' van het populisme is dat dit ook een vorm van maakbaarheidsdenken is. Het komt met simpele, om niet te zeggen simplistische antwoorden, waarvan men op zijn vingers kan natellen dat ze niet zullen werken. Ik deel die opvatting, maar ben geneigd de problemen die het populisme verwoordt en de vragen die het stelt serieuzer te nemen dan Frissen doet. Natuurlijk, de onderbuik is rijkelijk vertegenwoordigd, maar anderzijds zou er achter en onder en tussen alle Unfug ook bepaalde inzichten in de politieke en sociale werkelijkheid schuil kunnen gaan, die de elites over het hoofd zien en ook over het hoofd willen zien. Het zou niet de eerste keer zijn in de geschiedenis dat de elites blind zijn voor omineuze feitelijke ontwikkelingen. Ik ben heel benieuwd hoe Frissen daarover denkt.

Geschreven door Prof.dr. Andreas Kinneging (Universiteit Leiden)