Schrijfresidentie Parijs 2014

Columns uit Parijs

door Simon(e) van Saarloos

Datum 6 november 2014
Door
Simon(e) van Saarloos

In de zomer van 2014 was Simon(e) van Saarloos een van de deelnemers aan de Parijsresidentie van deBuren. Voor hun vaste column in NRC liet hen zich inspireren door ontmoetingen en ervaringen in de Franse hoofdstad. Over idealisme, flaneren, liedjes zingen en hokjesdenken.

'Wees bi, verward of dwalend.'

Simon(e) van Saarloos

Hume’s guillotine en een fles wijn

3 juli 2014

De witte iPhone van de Vlaamse journalist en politiek commentator Ivan de Vadder ligt als een heilige graal naast zijn bord. Hij wijst, „Alle nummers van alle Vlaamse politici staan hierin.”
De Vadder zit aan tafel tussen twintig jonge auteurs, in de vergaderzaal van een statig universiteitsgebouw in het zuiden van Parijs. We zijn bijeen op uitnodiging van cultuurhuis deBuren en stichting Biermans-Lapôtre. Stinkkazen en flessen vin staan klaar.

„Toen ik mijn carrière begon, bijna dertig jaar geleden, konden we alleen hopen dat politici in de buurt van een telefoon waren. We belden hun buitenverblijf, hun ouders, hun buren, overburen.”

De omloop van informatie ging langzaam. Nu twitteren politici een statement, vaak nog voor de journalist een vraag heeft kunnen formuleren. Persvoorlichters leveren een kort kwartier voor aanvang van het achtuurjournaal een verklaring in. Die wordt gescand en samengevat in het nieuws gebracht. „De tijd voor reflectie of extra factcheck mist, ja.”

Maar er niet in meegaan, dat kan volgens De Vadder niet. Soms, in de formatieperiode – die in België nogal eens eeuwig duurt – zeggen journalisten onderling: „Wij houden de voordeur in de gaten, gaan jullie bij de achterdeur staan. Maar niemand vertrouwt elkaar.” Dat is de marktwerking van de media. Het is wat het is. „Anders moet je een ander vak zoeken.”

Ik voel me ineens een jonge idealist, omdat ik denk dat ieder vak te veranderen is.

De Vadder benadrukt dat hij een man van vijftig is.

Ik denk aan de achttiende-eeuwse empirist David Hume. Hij stelde dat morele, normatieve claims pure fantasie zijn. Uit dat wat ‘is’, kan geen ‘ought’ ontspringen. Wat ‘is’, kan worden waargenomen. Wat ‘zou moeten zijn’ kan daarentegen nooit worden bewezen. De Vadder lijkt die theorie, ook wel Hume’s guillotine genoemd, te hanteren. Wat wenselijk en reëel is, heeft niets met elkaar te maken. 

Maar een klein beetje wil De Vadder wel fantaseren. Wat zou moeten zijn: meer openheid. Hij zou wensen dat journalisten kleur bekennen. Maar zou hij nu vertellen wat hij stemt, dan vreest hij voor zijn professionele geloofwaardigheid. Wat zou moeten: meer diepgang en experiment. Maar de consument klikt op het web naar de artikelen over tieten en seks. Kijkcijfers zijn de eis die voorafgaat aan kwaliteit, zelfs al zijn dat Stapel-achtige statistieken. De Vadder vertelt dat er in Vlaanderen zeshonderd mensen zijn met een kastje aan de tv. Hun persoonlijk zapgedrag vertegenwoordigt tienduizenden kijkers.

Toch is hij optimist. „Zo ben ik ingesteld. Je kunt pessimistisch zijn, maar dat verandert niets.”

De Vadder kijkt naar het wijnglas voor hem op tafel. Dat is leeg. Hij pakt de fles en schenkt in. Soms laat de lege werkelijkheid precies zien wat zou moeten zijn. Santé.

 

Wees bi, verward of dwalend

5 juli 2014

In de Thalys naar Parijs vertelde Sebastiaan dat hij had overwogen om als hetero naar Parijs te komen. We zouden twee weken lang met nieuwe mensen resideren: een prima moment om een nieuwe identiteit te proberen. Tot hij mij tegenkwam. Ik kende hem immers al langer en wist dat hij ‘normaal gesproken’ met jongens ging. Uiteraard benadrukte ik dat zijn dateverleden geen wet voor het heden hoefde te zijn, maar de begrenzing zat vooral in zijn eigen identiteitsbeleving. Op Tinder had hij wel geprobeerd om meisjes aan te spreken –„omdat homo zijn ook een beklemmend hokje wordt”– maar wanneer het chatten tot afspreken neigde, voelde hij zich toch teveel een bedrieger. Niet zozeer omdat hij zichzelf zou verloochenen, maar omdat hij geen ervaring had: hoe moest dat, met een meisje? En als ze dan over exen kwamen te spreken, zou ze dan vreemd opkijken dat hij alleen vriendjes had gehad? Waar de biseksuele vrouw met een kinky imago kampt, wordt de biseksuele man aan beide kanten toch vaak als ‘net-niet’ bestempeld.

Even later sprak ik Heleen, een Vlaamse radiojournaliste. In Parijs zou ze haar ex (een man, voor de hokjesduidelijkheid) weerzien. Op een ochtend stond hij onaangekondigd voor haar deur, in het gezelschap van een zwerver. Hij droeg een bontjas met tijgerprint en een hoed van stro, waande zich Keizer en wilde gedrieën een Romeins Rijk stichten. Heleen moest absoluut meedoen, omdat ze zo’n geprononceerd profiel heeft, perfect voor op een munt.

Ze was benieuwd hoe het hem nu verging en hoopte dat hij niet was teruggezakt in het sluimermidden van anti-depressiva. „Hij wilde graag in zijn psychose blijven. In die parallelle werkelijkheid leek alles zin te hebben. Geen detail was misplaatst, alles klopte.”

Daarna sprak ik Marieke (ter kennismaking deden we een soort stoelendans in de trein). Tot voor kort woonde ze bij haar ouders op de boerderij in Friesland. Haar moeder vond het eng dat ze naar Parijs ging. Zelf vindt ze het ook spannend. Ze wil de wereld zien, daar kijkt ze documentaires voor – over de Golden Gate Bridge, over genetisch onderzoek op wormen – maar in het echt is de wereld groot en chaotisch. De overgang van het platteland naar de stad is niet gemakkelijk: „Ik ben de brug nog niet helemaal over.”

Ik kan me voorstellen dat ze nog even wilde blijven dralen – elke voltooide overtocht suggereert een verwijdering.

Oversteken kan bevrijdend zijn, maar de tegenstellingen blijven bestaan. Bruggen brengen ons niet voor niets veilig van wal naar wal. Toch is het midden misschien wel de spannendste plek om te verblijven.

Wees bi, verward of dwalend.

 

Liedjes zingen als bewijs voor je identiteit

8 juli 2014

Adriaan van Dis wijst naar zijn hand: „Dit is mijn identiteitskaart.” De kleur blank. Van Dis is een dag op bezoek in de stad waar hij ruim zeven jaar woonde. Parijs ‘ontkooide’ hem en hield zijn geest ‘elastisch’ – belangrijk in een wereld die voortdurend aan het veranderen is. Hij dwaalde door buitenwijken, ontmoette allerlei mensen en noteerde hun verhalen, belde met de illegalen die hun werkzaamheden aanbieden op handgeschreven briefjes.

In zijn observatiebundel Stadsliefde. Scènes in Parijs beschrijft Van Dis hoe in de metro om zijn identiteitspapieren wordt gevraagd. Hij speelt de domme buitenlander en dat werkt, ‘zoals altijd’. Iets verderop zit een zwarte jongen die ook geen papieren bij zich heeft. Ze willen hem meenemen naar het bureau, maar de jongen protesteert: hij is Frans. Eén van de agenten vraagt of hij de Marseillaise, het volkslied, kent. De jongen zingt, weet de tekst en melodie. Hij krijgt applaus, schouderklopjes. Geslaagd. „In Nederland zou ik zakken”, schrijft Van Dis.

„Wie gekleurd is, moet zo’n 7 keer per dag zijn identiteitsbewijs laten zien.” (Wie ‘donker gekleurd’ is, zou ik hier willen aanvullen. Want zolang de definitie ‘wit gekleurd’ niet bestaat, blijft blank een soort neutraliteit suggereren.) „Slechts 9 procent van de wereldbevolking is blank”, benadrukt Van Dis. Welke cijfers we als maatgevend beschouwen, is nogal selectief. Inclusiviteit heeft alles met symboliek te maken en niets met statistiek. Daarom is het misschien niet eens zo vreemd om het volkslied belangrijker te vinden dan correcte papieren.

Hoe zou de wereld klinken wanneer niet vingerafdrukken en documentnummers ons bestaansrecht bepalen, maar liedjes? Het nationalisme van nu heeft geen behoefte aan nog meer negatieve definities – grenzen dicht, krampachtig traditiebehoud, minder dit en minder dat – maar aan vrolijke vieringen. Voetbal laat dat zien: het spel verbindt. ‘Onze jongens’ zijn geen soldaten met bajonetten maar ballentrappers met gouden pikken. Het ‘wij’-versus-‘zij’-sentiment floreert, een onschuldige krijgersdrift neemt kortstondig bezit van het land. Zelfs de „mensen van de nuance” (zoals een vriendin zichzelf enigszins koket typeerde) schreeuwen en juichen, omhelzen elkaar na de verlossende eindfluit, maken een erehaag voor Krul en willen een borstbeeld voor Louis van Geniaal.

We moeten liedjes zingen als identiteitsbewijs. Niet de kleur van je huid, maar de klank uit je keel zal je go-kaart tot de wereld zijn. Bejaarden hoeven voortaan geen rijvaardigheidstest te doen als proeve van kwieke anticipatie: laat ze gewoon een nummer van Lady Gaga zingen of twerken op ‘Blurred Lines’. Voortaan tonen jongeren geen ID-kaart aan de caissière, maar brengen ze een luidkeelse golden oldie ten gehore. (En wie Justin Bieber kent, wordt overal geweigerd).

Laat nieuwkomers in Nederland ondertussen vast We Are The Champions instuderen.

 

Slikken en glimlachjes

10 juli 2014

Op een hip terras aan de Rue Oberkampf – de ‘Berlijnse buurt’ van Parijs – bleek de bediening klassiek Frans. De serveerster smeet mijn bord op tafel (‘sans viande’ was niet doorgekomen) en toen ik haar om het wifiwachtwoord vroeg, noemde ze een reeks cijfers zo snel dat ik ze ook in het Nederlands niet zou hebben verstaan. Ik vroeg haar om de code te herhalen. Ze zette haar hand in haar zij en zuchtte dat ze nog meer werk te doen had. Omdat ik in het Frans geen diplomatieke verwensingen machtig ben en alleen grove scheldwoorden ken, hield ik me stil.

Het contrast tussen haar chagrijnige gezicht en de luxe drapering van spekreepjes en wortelspaghetti op mijn bord deed me denken aan het voortdurend gesnauw in het Amsterdamse Vondelpark, vaste prik op zaterdagmiddag: Oud-Zuid-fietsers rijden Oud-Zuid-hondenuitlaters omver, terwijl de Oud-Zuid-terraszitters klagerig vaststellen dat de wereld steeds onbeschofter wordt. Of neem een gemiddeld drukbezocht warenhuis, waar de ene shopper de andere opzij duwt – koopjesjacht.

Wifi deed het na twee keer vragen nog niet, dus las ik verder in Under the Wire, het verslag van fotograaf Paul Conroy, die begin 2012 wekenlang in Syrië verbleef en de meest vreselijke dingen zag. Hij filmde een baby die zijn vroege laatste adem uitblies. Het hospitaal in Baba Amr diende vooral als mortuarium. Omdat de bommenregen van Assad een all inclusivebehandeling is, raakte Conroy zelf ook gewond.

Met een doorkijkgat in zijn dij wordt hij in een busje gelegd tussen een ‘hoop lichamen’, uit het puin verrezen gewonden. Velen zonder benen, etc. – de details laat ik aan Conroy over. Ze glimlachen naar hem, helpen hem een plekje te vinden voor een gedeelde kans op overleven.

Misschien is dat wel het meest frappant aan de thrillerachtige realiteit die Conroy beschrijft: er wordt heel wat gelachen, tussen het gieren van granaten door. Bijna altijd gaan de dingen anders dan gepland en de beste reactie is een gniffel. De dokter die Conroy opereert, lacht hem toe voor het snijden (zagen) begint; het is de enige verdoving die voorhanden is.

Conroys collega, de Franse correspondent Edith Bouvier, raakte eveneens gewond aan haar been. Dagen lagen ze in een beschoten huis zonder elektriciteit, de journalisten konden de wijk Baba Amr niet uit. Bouvier liep risico op acuut hartfalen door de ontwikkeling van een bloedverdikkend vet tussen haar botscherven, maar in het via YouTube verspreide filmpje benadrukt ze vooral dat ze nog kan lachen – als bewijs toont ze haar tanden.

Lachen als overlevingsdrift.

Ik verliet het zonovergoten terras en liet een ironisch flinke fooi achter. Een kinderachtig wraakmiddel en bovendien ineffectief. De vraag rees later pas: hoe goed kun je het hebben, voor je glimlach is vergaan?

 

Mijn doel: doelloos wandelen en mijmeren

12 juli 2014

In Parijs wilde ik flaneren. Dat was mijn doel: doelloos wandelen en mijmeren. Want ‘de flâneur’ hoort bij Parijs en bij flaneren hoort ook: geloven in de kracht van het niets doen. Ik begon er direct de dag mee, omdat lopen alleen me niet genoeg leek: ik wilde ook flanerend leven, want alles, ook niets, moet met volle teugen.

Dus bleef ik na de wekker liggen en staarde naar de muur, naar het behang dat bubbelde als de rug van een croissant. Dus ontbeet ik zonder krant of nieuws. Kauwen. Tijdverspillen. Het water van de douche wilde niet langzaam stromen, maar ik rekte minuten met aankleden.

Ik probeerde af te kijken bij een bejaarde die knikkebollend op een bankje aan de Seine zat. Ik keek in het water naar de weerspiegeling van de zon, kneep mijn ogen samen, concludeerde dat alles door je oogharen bezien mooier is, bonzend. 

Ik dacht dat ik nu misschien werkelijk gelukkig was, omdat dieren hun ogen ook toeknijpen wanneer ze genieten (of wanneer wij mensen veronderstellend dat ze genieten). Het oude vrouwtje werd wakker en zag de slijm op haar borst – bij gebrek aan geheugen het enige bewijs dat ze geslapen had. 

Wars van het krampachtig nietsdoen, nam ik de metro (van te voren gepland met een app) naar een modern kunstmuseum (voorafgaand de openingstijden gecheckt). Aan de achterkant van het Palais de Tokyo stond een koepeltentje in de schaduw van de trap naar de tentoonstellingshal. Een vlekkerige slaapzak lag uitgerold, een spijkerbroek hing op de stenen vensterbank te drogen. Overal blikjes, lappen en frisdrankflessen. Een slecht onderhouden, maar reeds lang bewoond nest.

Na een hallucinerende video-installatie van de jonge Ed Atkins – een moderne, multimediale Howl – kwam ik misselijk van verzadiging, zoals na te veel drank, het museum uit. Daar was juist een modefotoshoot bezig.

Een meisje met felgestifte lippen had gescheurde lappen om haar lijf gewikkeld, de huid van haar smalle middel zichtbaar, de ogen opgemaakt met glitters. Een fotograaf klikte en een assistent herschikte haar scheuren om de zoveel seconden. Een andere assistent liep met een sigaret van mond tot mond, zo hielden de belangrijke mensen hun handen vrij. Hij stak een nieuwe aan en schoot de opgerookte peuk naar de hoop blikjes en flessen verderop, waar het huis van polyester stond.

De bevolkte vensterbank van het museum leek een boulevard waar de uitersten van het stadsleven elkaar schampten. Ik liep een paar keer op en neer. De sigarettenassistent vroeg wat ik aan het doen was.

„Niets”, zei ik. Hij leek zich niet te herkennen.

En ik realiseerde me dat ik waarschijnlijk, in de ogen van velen, altijd al doelloos leek. Alleen: in Parijs zou het flaneren heten.

 

Dit artikel ontstond op basis van een residentieproject van het Vlaams-Nederlands Huis deBuren in samenwerking met de Stichting Biermans-Lapôtre.
Deze stukken waren eerder te lezen in NRC.next.

© Ashley Rottjers

Simon(e) van Saarloos (1990, Summit, New Jersey) is schrijver en filosoof. Van Saarloos publiceerde meerdere boeken, waaronder een roman en een columnbundel. In Enz. Het Wildersproces (2018) deelt Van Saarloos een feministisch en queer verslag van de rechtszaak tegen politicus Geert Wilders. In Het monogame drama, bekritiseert hen het monogame denken, dat niet alleen bepaalt hoe we romantisch leven, maar ook hoe we over bezit, hiërarchie en veiligheid denken. De Engelse vertaling, Playing Monogamy, werd geprezen door internationale auteurs zoals Jack Halberstam, Mona Eltahawy en Leni Zumas.
Hun laatste boek, Herdenken herdacht (2019) is een essay over queer vergeetachtigheid, wit herinneren en belichaamd herdenken.Van Saarloos cureert samenwerkingen tussen kunstenaars, activisten en academici en verschijnt zelf ook regelmatig op het podium als spreker, interviewer en performer. 

Alles bekijken