Museumtoer: Kröller-Müller Museum in de Hoge Veluwe

Datum 13 april 2015

'De Hoge Veluwe, nationaal park in het centrum van Nederland, begon als speeltuin van het echtpaar Kröller-Müller. Zij, Helene, was de dochter van een succesvolle Duitse industrieel die ook actief was in Nederland; hij, Anton, was de rechterhand van haar vader. Begin twintigste eeuw kopen ze het gebied aan als jachtterrein. De NV Müller neemt een hoge vlucht tijdens en vlak na de Eerste Wereldoorlog, ...'

deBuren stuurde twee jonge schrijfsters naar interessante musea over de grens. Hun opdracht? Vertel ons waarom je dit museum wel of niet moet bezoeken. Emy Koopman ging naar Vlaanderen, Julie Reniers bezocht Nederland.Lees meer »

Het geheim dat we allebei niet kennen

Het is halfzes 's avonds en ik sta vertwijfeld te kijken hoe de zon steeds dieper wegzakt boven de zandverstuivingen, de heidegronden van de Hoge Veluwe. Als stadskind weet ik niet zo goed raad met al die bomen, opgegroeid met Belgische snelwegen vergat ik hoe herfstnachten uit de startblokken kunnen schieten, als mezelf bleef ik een uur eerder al te lang staren naar Le chant des voyelles van Jacques Lipchitz. En nu vraag ik me af of de uitgang achter het linker- dan wel rechterbos ligt. En of dit natuurgebied eigenlijk een sluitingstijd heeft. Die moeflon uit de gelijknamige safari die aangeboden werd bij de ingang, wat voor beest is dat eigenlijk?

De Hoge Veluwe, nationaal park in het centrum van Nederland, begon als speeltuin van het echtpaar Kröller-Müller. Zij, Helene, was de dochter van een succesvolle Duitse industrieel die ook actief was in Nederland; hij, Anton, was de rechterhand van haar vader. Begin twintigste eeuw kopen ze het gebied aan als jachtterrein. De NV Müller neemt een hoge vlucht tijdens en vlak na de Eerste Wereldoorlog, en Helene gebruikt het binnenstromende geld om een exquise kunstcollectie aan te leggen. In 1938 ziet ze haar levensdroom in vervulling gaan wanneer het Kröller-Müller Museum opent, middenin het park. Zij sterft een jaar later, maar haar Van Goghs, Braques, Signacs en Mondriaans zien nog steeds de bladeren van de Veluwe van kleur wisselen, verdwijnen en vervolgens weer ontspruiten. De edelherten en reeën worden voornamelijk opgejaagd met fototoestellen dezer dagen. En misschien scherpt de moeflon wel zijn klauwen aan de zomereiken. Ik kies ervoor de rechterkant uit te gaan, de duistere avond is op zich al sinister genoeg.

Zelf vond Helene Kröller-Müller dat haar collectie ‘af' was. De schilderijen die zijzelf verzamelde worden tentoongesteld in het hart van het museum. Strakke witte muren en weinig daglicht staan de bezoeker niet toe zich te laten afleiden van de kunst, hoewel al de grote namen die hier samen hangen – oh! een Picasso-gitaar! drie muren vol Isaac Israels! Monet! Toorop! de cycloop van Odilon Redon! – dat uitstekend op eigen houtje voor elkaar krijgen. Drie keer schoot ik als een balletje in een flipperkast door de zalen vooraleer de celebrityshock wat wegebde, en ik voldoende geconcentreerd was om te beseffen wat een complexiteit, wat een broos evenwicht de basis vormt van de schijnbare eenvoud van Mondriaans Compositie nr. 10. Hoe de dikke verflijnen die geen tegenspraak dulden, de zware kleurvlakken, het ontoegeeflijke groen van haar bloes, wat volgens Van Gogh zelf voor ‘troost en warmte' moest zorgen, vooral tonen hoe vol en vast en moeilijk het in het hoofd van de schilder was. Hoe alles van James Ensor me eigenlijk een beetje bang maakt.

Eén van de laatste grote aankopen van Helene was Le Chahut van Georges Seurat, toetssteen van het pointillisme. Het stuk heeft een verzekerde waarde van een miljard euro, laat ik me vertellen. Taxateurs stellen dat bedrag vast op basis van recente veilingen, kunstwetenschappelijke publicaties en waarschijnlijk nog wel andere tastbare dingen, maar het blijft een beetje bizar – als het misgaat en het werk verloren gaat, kun je met die hoop geld niet eventjes een nieuw halen bij de grote meesterwerkenwinkel. In mei volgend jaar vindt er een grote Seurat-tentoonstelling plaats: werken uit alle hoeken van de wereld worden onder het dak van het Kröller-Müller Museum voor het eerst opnieuw verenigd sinds het atelier van de schilder. Die opgetelde verzekerde waarden moeten wel het bruto nationaal product van een kleine staat bedragen. Het museum heeft dan ook zijn eigen brandweer. Toch zou het apart zijn, een bosbrand in een land zo nat als dit, bedenk ik terwijl ik me afvraag of dat zeldzame jeneverbessenbosje vlak voor me hetzelfde is als dat van twintig minuten geleden. Misschien kan de moeflon vuurspuwen.

Het intrigerende werk van Lipchitz waardoor ik hier nu in het donker sta, maakt deel uit van de beeldentuin, een idee uitgewerkt onder latere museumdirecteurs. Het eerste deel daarvan is een tuin in de klassieke zin van het woord: de natuur getemd, kortgetrimd gras, paden overzichtelijk en duidelijk – een soort extra zaal van het museum, in de open lucht. Erachter, verder van het museum verwijderd, neemt het bos over. Net voor de wildernis vinden we de Melancholie van Armando, ruw en teder tegelijk, vormen van Barbara Hepworth en andere bronzen beelden die als bange schapen samenkruipen tussen en rond de muren van het Rietveld-paviljoen. Daarna is het anarchie: One van Richard Serra, een beetje scheefgezakt; de echo van Chris Booth, een indrukwekkende loner die zich inderdaad niet thuis zou voelen tussen zijn bronzen medebeelden, en als een soort concentratie van de omgeving tussen de bomen staat; de mannen van Tom Claassen, houten vormen op de grond, blootgesteld aan regen, mos en moeflons.

Wanneer ik voor de derde keer tegen dezelfde mammoetboom aan loop, dringt het plots tot me door. Naakt in het woud van Fernand Léger sta ik. In de verte snuift de moeflon, krabt zijn schubben, steekt dan zijn machtige snuit de lucht in en weet waar ik ben. De aarde trilt onder zijn zware hoeven, in paniek probeer ik me een weg te banen tussen de hoekige struiken, struikel ik, probeer het ondoordringbare kubusgroen van me af te slaan. Dan, een opening – het stervende paard van Carel Visser, verscheurd en knersend, is niet recht te schoppen, voorbij Gonzalez' uitzinnige gebed gooi ik de cavalier van Marini op de grond en galoppeer weg op zijn rode ros. Gered.

 

 

Julie Reniers (1987) woont, werkt en schrijft meestal in Brussel. Ervoor deed ze dat in Gent, Olomouc en Tbilisi. In 2012 resideerde ze op uitnodiging van deBuren en de Stichting Biermans-Lapôtre in Parijs. Het resultaat hiervan is het kortverhaal Noachs Ark dat verscheen op hard//hoofd en deburen.eu. 

 

 

 

Kröller-Müller Museum, Houtkampweg 6, 6731 AW Otterlo, Nederland www.kmm.nl