C-mine in Genk

Datum 30 januari 2015

'Als ik nu een mijnwerker tegen zou komen zou ik urenlang naar hem willen luisteren, onderwijl de groeven in zijn gezicht naspeurend op achtergebleven roet. En dat dan zachtjes met een wijsvinger, tevergeefs, proberen weg te poetsen. C-mine heeft de belofte waargemaakt.' 

deBuren stuurde twee jonge schrijfsters naar interessante musea over de grens. Hun opdracht? Vertel ons waarom je dit museum wel of niet moet bezoeken. Emy Koopman ging naar Vlaanderen, Julie Reniers bezocht Nederland.Lees meer »

Beleef de onderwereld

Voordat ik daadwerkelijk in het oude energiegebouw sta en De expeditie onderga, weet ik niet wat C-mine precies is. De website verklaart de naam – ‘C-mine [is] gehuisvest op de fundamenten van de mijn van Winterslag' – maar zorgt verder vooral voor verwarring bij wie in termen van traditionele musea denkt. Wat is er nu precies te zien op het voormalige mijnbouwterrein? Restanten van de mijn neem ik aan, maar C-mine wordt expliciet ‘geen mijnmuseum' genoemd. Wat is het dan wel? Een ‘site', een ‘ontmoetingsplek' voor creatievelingen en zij die dat nog niet zijn maar wel willen worden: ‘C-Mine brengt vitaliteit en biedt nieuwe belevingskansen, stimuleert curiositeit en daagt uit tot nieuwe ontdekkingen.' De agenda geeft aan dat Gabriel Rios er pas heeft gespeeld, dat je er workshops gin-tonic of mindfulness kunt volgen, en kunt kijken naar Palestijns volksdansen.

© Stijn Bollaert

Ik wil weten of C-mine meer is dan een veredeld poppodium, of het andere ‘vitale belevingskansen' biedt dan concerten, toneelstukken en dansvoorstellingen. Dus ga ik er langs op een doodnormale doordeweekse dag, een druilerige dinsdag in november. Het enige wat er voor vandaag op de agenda staat is een lezing over het Oude Testament.

Grauwe schoonheid

‘Prikkel mij, Genk, prikkel mij, C-mine, stimuleer mijn curiositeit!' denk ik half sceptisch, half hoopvol terwijl de trein Genk binnensjokt. Genk is niet de meest idyllische Belgische plek om te bezoeken. Grijze gebouwen, ontevreden gezichten, dreigende ontslagen, een met nattigheid geladen lucht: het bier bij het Stationsbuffet heeft het een en ander te compenseren. In de stad zelf word je direct verwelkomd door de ketens – Wibra, Schoenenreus, Kruidvat – en door graafmachines die de bleke grond ontbloten.

Maar dan C-mine, een korte busreis van het centrum verwijderd. Deze plek bezit een schoonheid die past bij de grauwheid van de wijdere omgeving. Boven een langgerekt bakstenen gebouw (ooit de badzaal voor de mijnwerkers, nu een bioscoop) torenen twee indrukwekkende metalen schachtbokken uit. Vroeger, toen over hun ruggen de kolen omhooggetakeld werden, moeten zij een gigantisch kabaal hebben gemaakt. Nu staan zij stilletjes als kalme, elegante reuzen de vochtige kilte te trotseren.

Zij zijn sterker dan ik, ik vlucht al snel de warmte van Brasserie Basic in. Aan de betonnen en bakstenen muren, expres ongeschilderd gelaten, prijken zwart-witfoto's op posterformaat van stoere mijnwerkers en zelfs in glas ingekaderde, glanzend gemaakte kolen. De mate waarin en de manier waarop de mijn en de mijnwerker worden geromantiseerd en gestileerd is wat bevreemdend. Als ik aan mijnwerkers denk (wat ik zelden doe), denk ik vooral aan lichamelijke ontberingen en dodelijke ongelukken. Aan Zola's Germinal, waarin de mannen hun werk onder de grond uitvoeren met ‘militair plichtsgevoel': het is een smerige klus, maar je gaat hem samen aan. De broederschap van verschoppelingen. Wie toch van een beter leven droomt en durft te staken, moet dat in Germinal bijna met de hongerdood bekopen – er is geen alternatief dan weer in de buik van de aarde af te dalen en de gegoede burgerij nog wat gegoeder te maken.

Waar ooit de mijnwerkers zich verzamelden, is het nu fijn verkeren voor gegoede burgers, voor de creatieve klasse, voor gezinnen met kinderen. Het industriële beest is getemd. In het prachtige energiegebouw – de kern van C-mine – fungeren de metalen buizen, compressoren, takels en ophaalmachines met ‘Levensgevaar' erop als decoratie. Bovenin het energiegebouw zijn posters opgehangen en stands opgezet voor een technologisch congres, beneden heeft een gezelschap senioren zich verzameld voor de lezing over het Oude Testament. In een andere zaal is een expositie waarin veelkleurige sari's van katoen en moerbeizijde als rechtopstaande doeken zijn opgesteld. En dan zijn er nog de grote, moderne toneelzalen. Met name die zorgen ervoor dat C-mine steeds meer kunstliefhebbers aantrekt, zo vertelt medewerkster Sophie, die me rondleidt.

De expeditie

‘Maar er komen hier ook nog veel voormalige mijnwerkers, van Belgen tot Italianen, om hun familie te laten zien waar zij vroeger gewerkt hebben,' zegt Sophie. ‘Zij gaan dan naar "De expeditie," die je door de ondergrondse gangen van de mijn voert. De expeditie is een artistieke invulling van het mijnverleden.' Ik begrijp nu waarom C-mine op haar website een ‘site' genoemd wordt en geen ‘museum': dit is een zogenaamde lieu de mémoire, een plek die de herinnering aan het verleden levend probeert te houden. Door daarbij in te spelen op de beleving in plaats van feiten en artefacten aan te dragen, sluit C-mine aan bij de ervaringstrend in de museale wereld.

Ik ga alleen De expeditie in. Een smalle maar zware blauwe deur schuift piepend omhoog om een trap te onthullen die me laat afdalen naar een onderwereld waar alles beton, staal of aarde is. De muren, die zwart zien van het stof, weerkaatsen vage geluiden: stemmen, gefluit van een kanarie, gedrup, gekolk. Door deze gangen werd vroeger lucht toegevoerd naar de mijn. Nu worden ze bevolkt door installaties, te beginnen met vijf ‘Verhalenkokers' die elk in filmvorm de bespiegelingen van een kunstenaar op het mijnverleden weergeven, van een kanariepiet die van zijn stokje valt tot een telefoongesprek tussen de heilige Barbara (beschermheilige van degenen met gevaarlijke beroepen) en een vrouw wier man in de mijn is omgekomen. In de twee verhalen van Bart Moeyaert, die het begin en einde van de Verhalenkokers vormen, zijn de vaders zwart, de moeders wit en smetvrezig, het werk ondergronds uitputtend en de mensen terneergeslagen. Moeyaert buit de donkere poëzie in de namen van de mijnen en dorpen uit als hij spreekt over een café in Waterschei, ‘vlakbij Winterslag, vlakbij Eisden – nat, koud, koud'. Verhalen geschilderd met grove toets, je kunt ze clichématig noemen, maar bij een eerste kennismaking met kolenmijnen is dit wat je wilt zien en horen: beelden die het verleden tot leven wekken. Voor de nuance en de precieze historische feiten moet je in het mijnmuseum in Beringen zijn.

Na de Verhalenkokers komt de Geluidscel, waar je aan hendels kunt trekken om mijngeluiden te besturen: de perslucht, het vallende puin, signalen van lift en transportband, beitels en hamers, en als hoogtepunt de explosie die bovengronds een bankje doet trillen, wat je een eindje verder door de Panoramakijker/Periscoop dan weer kunt bekijken. Extra dikke schik voor kinderen, voor wie ook een speciale speurtocht is uitgezet (‘Waar is Cyriel? Ontdek de legende van Cyriel de Krekel.'). Het is vast ook grappig om met kinderen in de Echoruimte te zitten, waar je ziet hoe diep je onder de grond zit en dat ook kunt horen door iets te roepen. Als je er alleen bent is het wat treurig. Ik probeer een voorzichtig ‘oeh' en ga dan verder naar de Witte en Zwarte Gang, waar de voetstappen en het gehijg van onzichtbare mijnwerkers klinkt. Samen met de schone spoken loop ik door de witte gang richting het werk, en samen met de bevuilde spoken weer terug door de zwarte gang. Ze maken grapjes die ik niet kan verstaan, de talen vloeien door elkaar.

Angstzweet

Verderop – je moet er wat plassen grondwater voor trotseren – is de publiekstrekker van De expeditie: de beklimming van de schachttoren/schachtbok. Ik klim helemaal naar boven, de hoogte in die door de wenteltrap vrij snel letterlijk duizelingwekkend is. Genk is inmiddels gehuld in een dikke mist. In de verte zou je op zonniger dagen Maastricht moeten kunnen zien liggen, vandaag kom ik niet veel verder dan de tuinwijken waar de mijnwerkers woonden.

Op de glibberige terugweg stel ik me voor dat ik naar beneden donder en hoe erg de schade dan zou zijn – ‘Je moet liefhebben en liefgehad worden voor je sterft' roept iemand in mijn hoofd, Cyriel de krekel wellicht, de etterbak. Toepasselijk genoeg kom ik na de afdaling terecht in de gang des doods (die wijselijk niet zo wordt genoemd in het begeleidende informatieboekje): een tunnel waar een grauwvuurontploffing je tegemoet snelt (hoe dat eruitziet zul je zelf moeten ervaren) en je een stuk of zeven doden sterft voor je het einde hebt bereikt. Als beloning kom je op een plek die doet denken aan de grot waar de Grote Vriendelijke Reus zijn dromen bewaart: een kabinet met tientallen kegelvormige glazen gevuld met vloeistoffen in verschillende kleuren. Het is de zogenaamde Cultural Odor Generator van Peter De Cupere, met veertig geuren die weergeven hoe de mijnwerkers in Genk geroken moeten hebben, een mengelmoes van het aangename (citroen, lavendel, cederhout) en het onaangename (muf, rook, angstzweet).

Stom genoeg wil ik weten hoe angstzweet ruikt. Zuur, heel zuur. Ik gooi er vijgen en amandel achteraan maar het blijft in mijn neus hangen nog lang nadat ik De expeditie heb verlaten.

Dubbel gevoel

'Hoe vinden de mijnwerkers het om hun oude werkplek zo getransformeerd terug te zien?', vraag ik Sophie. ‘Voor sommigen is het moeilijk,' zegt ze. ‘Degenen die slechte herinneringen hebben aan hun tijd hier gaan liever niet terug. Hun helpt het dat het er niet meer zo uitziet als vroeger, dat we er iets nieuws mee gedaan hebben. Maar de meesten hebben een dubbel gevoel, die zijn ook trots als ze aan hun kinderen of kleinkinderen kunnen laten zien dat ze hier gewerkt hebben.'

Ik zou het graag zien, hoe mijnwerkers reageren op de posters in de Brasserie, de esthetisering van de machines, de toe-eigening van hun verleden door kunstenaars. C-mine heeft de belofte waargemaakt, zowel het bieden van een belevenis als het stimuleren van de nieuwsgierigheid. Als ik nu een mijnwerker tegen zou komen zou ik urenlang naar hem willen luisteren, onderwijl de groeven in zijn gezicht naspeurend op achtergebleven roet. En dat dan zachtjes met een wijsvinger, tevergeefs, proberen weg te poetsen.

 

 

Emy Koopman (1985) is afgestudeerd in de Literatuurwetenschap en Klinische Psychologie. Momenteel doet ze aan de Erasmus Universiteit promotieonderzoek naar lezersreacties. Daarnaast is ze eindredacteur bij 8weekly en redacteur bij hard//hoofd. Haar poëziedebuut verscheen in Het Liegend Konijn. Dankzij deBuren verbleef ze in de zomer van 2013 in Parijs en schreef daar over faam en vergankelijkheid. Vanwege de heropening van deBuren dichtte ze over het thema 'goede raad'.

 

!!! WIN !!! deBuren mag 10 duotickets voor C-mine en 10 catalogi cadeau geven!Mail voor 29 mei 2014 'C-mine' naar info@deburen.eu en maak kans op twee gratis tickets en een tegoedbon voor een catalogus. Vermeld in uw bericht duidelijk uw naam en adres.

 

C-mine 10/1, 3600 Genk, Belgiëwww.c-minecultuurcentrum.be