Institutionalisering

Datum 15 april 2013

In de zeventiende eeuw schreef de satiricus Jonathan Swift een emotionele aanval op de mode van witte pruiken: ‘We lijken wel op omgekeerde bezemstelen!’ Erg was niet alleen dat eenieder zulke pruiken op moest; het vreselijke was vooral dat niemand er het vreemde van inzag. Nu krijgen we de ene keer een paus met een verleden in de Hitlerjugend (niet Ratzingers ‘fout’, maar symbolisch toch bitter) en de andere keer een paus die de archieven van zijn kerk weigert vrij te geven. Een geschikte tijd om vraagtekens te zetten bij het zogenaamd vanzelfsprekende van benoemingen en tradities.

In de zeventiende eeuw schreef de satiricus Jonathan Swift een emotionele aanval op de mode van witte pruiken: ‘We lijken wel op omgekeerde bezemstelen!’ Erg was niet alleen dat eenieder zulke pruiken op moest; het vreselijke was vooral dat niemand er het vreemde van inzag. Nu krijgen we de ene keer een paus met een verleden in de Hitlerjugend (niet Ratzingers ‘fout’, maar symbolisch toch bitter) en de andere keer een paus die de archieven van zijn kerk weigert vrij te geven. Een geschikte tijd om vraagtekens te zetten bij het zogenaamd vanzelfsprekende van benoemingen en tradities. In het recent verschenen boek Groepsportret zijn bijna alle  markante stukjes interview bijeengebracht die Hugo Claus ons ooit opleverde. Een onmiskenbare nostalgie wordt losgeweekt door een fragment uit Het Belang Van Limburg uit 1978, waar opeens het inmiddels verguisde begrip ‘institutionaliseren’ ter sprake komt: ‘Het voortdurend institutionaliseren van kunst is natuurlijk rampzalig. Vooral in het theater zie je alleen nog employés werken. De bronnen verdrogen dan snel.’Hoe vaak werd deze problematiek niet opgeworpen in de jaren tachtig, en hoe weinig hoor je er vandaag nog over? Het klinkt flauw, maar de institutionalisering is zelf inderdaad geïnstitutionaliseerd. Nog steeds hebben alle medewerkers van onze culturele centra een maandloon en een bedrijfswagen, terwijl de artiest zelf als vanouds crepeert. Bijvoorbeeld: de Belgische Spoorwegmaatschappij heeft momenteel een hele bende graffitikunstenaars de opdracht gegeven om overal in het rijk gehele stationsmuren te beschilderen, om aldus het vandalisme tegen te gaan. ‘De verf die wij die artiesten verstrekken kost ons geld,’ aldus een woordvoerder van de NMBS op het VRT-nieuws, ‘maar die totaalsom bedraagt nog geen twee procent van de kosten die het vandalisme ons normaliter injaagt.’ ‘En hoeveel krijgen de kunstenaars betaald?’ ‘Ah? Die werken gratis, die vinden het een eer...’ Graffitikunst gepromoveerd, graffitikunstenaars achtergebleven.Zie ook de opmars van de reclame binnen de kunst: ik herinner mij nog dat in de jaren tachtig commerciële logo's op een artistiek affiche not done waren, want anti-integer. Vandaag oogt een affiche zonder commerciële logo's amateuristisch en onbetrouwbaar - want: te weinig geïnstitutionaliseerd.Hoe jammer is het dat mijn generatie de jaren zestig doorgaans weglacht. Tenminste: niet de esthetiek maar wel de ethiek ervan. Gedenk, pakweg, Festival Express uit 1970, toen Janis Joplin en haar collega's als een per trein reizend festival gans Canada doorkliefden. Het publiek daagde massaal op maar weigerde te betalen. Organisatoren sloegen hier en daar nog wel iemand een bloedneus; de artiesten zelf gaven er algauw aan toe om min of meer gratis te spelen. Dertig jaar later, in 1994, organiseerde een zekere Arnd Dhondt een nogal hoog gegrepen, vandaag weer vergeten rockfestival op de Antwerpse Linkeroever, met ondermeer de klassiekers Anne Clark en The Virgin Prunes op het programma. Eens het gerucht zijn ronde deed dat er, voor dit evenement, te weinig geld in omloop was, keerden deze vedetten meteen weer naar Engeland terug, zonder te hebben gespeeld. Maar ook de kleine, beginnende en meest onbeduidende lokale rockbandjes op het terrein, kereltjes van negentien, gehoorzaamden aan het telefoontje van hun ‘managers’  ̶  niét spelen, de plaat poetsen! En nu, lezers, is het 2013, en leggen onze kinderen voor een festival als Tomorrowland zonder morren algauw 170 euro neer. Het vandaag meest gecontesteerde instituut in België, het koningshuis, kost de belastingbetaler gemiddeld 0,00006 euro; genoeg voor dagelijkse parlementaire debatten. 's Lands notariaat daarentegen, dat bijna ieder van ons persoonlijk reeds vele duizenden euro's heeft gekost, voor die ene verplichte stempel op dat papiertje, blijft ongestraft voortwoekeren. De voor dit topambt zogezegd democratiserende wetten uit 2000 zetten geen zoden aan de dijk: de numerus clausus blijft gehandhaafd, althans in België (gemiddeld 1 notaris per 7000 inwoners), en nà het objectieve, vergelijkende examen voor kandidaat-notarissen wordt alsnog te rade gegaan bij een zogenaamd ‘provinciaal adviescomité’. Witteboordencriminaliteit van vader op zoon  ̶  maar niemand komt er ooit voor op straat, gewoon ‘omdat het nu eenmaal zo is’.